Uitspraak 200308083/2


Volledige tekst

200308083/2.
Datum uitspraak: 28 januari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerder.

1. Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 30 september 2003, ingekomen bij verweerder op 3 oktober 2003, verweerder verzocht om toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer ten aanzien van een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie] te [plaats].

Tegen het uitblijven van een besluit op dit verzoek heeft verzoeker bij brief van 1 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 1 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde,
is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Ingevolge artikel 8.23, vierde lid, van de Wet milieubeheer is met betrekking tot de totstandkoming van het besluit paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 7 mei 1998, no. E03.95.1651 (JB 1998/157), moet in dit geval aan de hand van de artikelen 4:13 en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht worden geoordeeld binnen welke termijn verweerder een beslissing moet nemen.

Uit deze artikelen volgt dat, indien het bestuursorgaan acht weken na de ontvangst van het verzoek geen definitief besluit heeft genomen en evenmin een kennisgeving van een voornemen of mededeling van een ontwerp van een besluit heeft gedaan, sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit, tenzij binnen deze termijn de besluitvorming op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht met een redelijke termijn is verdaagd.

2.3. Op 19 november 2003 heeft verweerder verzoeker per brief op de hoogte gesteld van de uitkomsten van een controle van de inrichting aan de Tonnenberg 1 te Speuld. Deze brief heeft slechts een informatief karakter en kan derhalve niet worden opgevat als een besluit. Evenmin kan deze brief worden gelijkgesteld met een kennisgeving van een voornemen of een mededeling van een ontwerp van een besluit.

2.4. In dit geval heeft verweerder binnen de termijn van acht weken noch een definitief besluit genomen noch heeft hij een kennisgeving van een voornemen of mededeling van een ontwerp van een besluit gedaan. Evenmin heeft hij de besluitvorming op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verdaagd. Verweerder heeft dan ook niet tijdig een besluit genomen.

2.5. Bij brief van 13 januari 2004 heeft verweerder aan de vergunninghouder van de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] een kennisgeving gedaan van een voornemen tot wijziging van de vergunning krachtens artikel 8.22 van de Wet milieubeheer. Anders dan verweerder kennelijk heeft beoogd kan een voornemen tot wijziging van de vergunning krachtens artikel 8.22 van de Wet milieubeheer niet gelijk worden gesteld met een voornemen tot wijziging van de vergunning in antwoord op een verzoek daartoe krachtens artikel 8.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Een dergelijk verzoek richt zich immers niet tot het actualiseren van de vergunning in de zin van artikel 8.22. De brief van 13 januari 2004 kan derhalve niet worden opgevat als het alsnog kennisgeven van een voornemen zoals hier aan de orde.

2.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. Het ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden geschorst. Voor hetzij het nemen van een nieuw besluit, hetzij het kennisgeven van een voornemen daartoe, hetzij het mededelen van een ontwerp van een besluit zal de Voorzitter een termijn stellen.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo;

II. treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Ermelo wordt opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan hetzij een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken, hetzij kennis te geven van een voornemen daartoe, hetzij mededeling te doen van een ontwerp van een besluit;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ermelo in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 402,50, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Ermelo te worden betaald aan verzoeker;

IV. gelast dat de gemeente Ermelo aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004

154-314.