Uitspraak 200303191/1


Volledige tekst

200303191/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 9 april 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2002 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland (hierna: het college) voor het bouwen van een carport aan de [locatie] te [plaats] geweigerd een ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder g, van de Algemene keur (hierna: de keur) van het Polderdistrict Betuwe, nadien overgegaan in het waterschap Rivierenland.

Bij besluit van 26 augustus 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 april 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 19 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.K. Weterings, werkzaam bij de Stichting "Stichting Rechtsbijstand Tilburg" en Ing. F.J. Meerdink, architect te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G.P.M. van de Mortel en R. Drost, beiden werkzaam bij het Waterschap Rivierenland, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7, aanhef en onder g, ten eerste van de keur is het verboden om binnen de kern- en beschermingszones 1e kabels, leidingen, tanks, drukvaten, drainages bouw- of andere werken te leggen, te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.

Ingevolge artikel 15 kan het bestuursorgaan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan, dat het college bij de belangenafweging onvoldoende aandacht heeft geschonken aan zijn persoonlijke belangen, alsmede aan de feitelijke situatie in de kern- en beschermingszone, zoals de aanwezigheid van diverse permanente gebouwen en diverse soorten beplanting en bomen.

2.2.1. Dit betoog faalt. Bij het verlenen van een ontheffing komt aan het college een grote mate van beleidsvrijheid toe. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen blijkt uit de toelichting bij artikel 15 van de keur, dat bij de beslissing omtrent het verlenen van genoemde ontheffing de bescherming van waterstaatkundige belangen het uitgangspunt dient te zijn.

2.2.2. Niet in geschil is dat het vrijhouden van het profiel van de vrije ruimte ten behoeve van dijkverbetering en de inrichting van beschermings- en kernzones waterstaatkundige belangen zijn.

2.2.3. Vast staat voorts dat de carport zich in het profiel van de vrije ruimte bevindt en daarmee in strijd komt met de door de keur beschermde waterstaatkundige belangen. De aanwezigheid van andere permanente gebouwen doet hieraan niet af. De rechtbank heeft er in dit verband evenwel terecht op gewezen dat het college zich niet zonder meer kan beroepen op de noodzaak tot onderhoud van het talud van het dijklichaam, nu het zich hier gedurende de afgelopen dertig jaar niets aan gelegen heeft laten liggen.

2.2.4. De partijen verdeeld houdende vraag of de carport zich in de kern- dan wel in de beschermingszone bevindt, is, nu de keur daaromtrent geen onderscheid maakt, voor de uitkomst van deze procedure niet relevant, zodat die onbeantwoord kan blijven.

2.3. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, terecht geoordeeld dat het college de gevraagde ontheffing heeft kunnen weigeren en het beroep van appellant op goede gronden ongegrond verklaard.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004

195-209.