Uitspraak 200303092/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2004:AO2419
- Datum uitspraak
- 28 januari 2004
- Inhoudsindicatie
- Bij besluiten van 26 juni onderscheidenlijk 3 juli 2002 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan appellant sub 1 krachtens artikel 19, eerste en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en vervolgens bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning, een hooiberg/stal en twee loodsen, gedeeltelijk agrarisch, op het perceel tegenover [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
- Hoger beroep
- Bouwen
200303092/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant sub 2.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 26 juni onderscheidenlijk 3 juli 2002 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan appellant sub 1 krachtens artikel 19, eerste en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en vervolgens bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning, een hooiberg/stal en twee loodsen, gedeeltelijk agrarisch, op het perceel tegenover [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen de bij besluit van 11 februari 2003 gehandhaafde vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van Loods A, dat besluit in zoverre vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de besluiten van 26 juni en 3 juli 2002, voor zover deze betrekking hebben op Loods A, geschorst tot zes weken na de verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief van 13 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2003, en het college bij brief van 11 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 10 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2003, waar appellant sub 1 in persoon, bijgestaan door [gemachtigde] en mr. D. Pool, gemachtigden, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.H. Nijman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorst is daar [wederpartij], bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het project betreft de bouw van een woning, hooiberg/stal en twee loodsen met een oppervlakte van 825 m2 (loods A) onderscheidenlijk 450 m2 (loods B). Het betreft een bedrijfsverplaatsing in verband met de verbreding van de rijksweg A9.
2.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied” rust op het perceel de bestemming “Agrarische Doeleinden II”. Het project is met die bestemming in strijd. Om niettemin medewerking te verlenen aan het bouwplan heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste en vierde lid, van de WRO vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van de WRO, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.4. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college toepassing kon geven aan voormeld artikel 19 van de WRO, omdat het project, voor zover dat betrekking heeft op loods A, wel degelijk voldoet aan de daarin gestelde voorwaarde dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe hebben zij gesteld dat de inbreuk van het project op de bestaande planologische situatie niet ingrijpend kan worden geacht nu het gaat om een verplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een locatie op 500 meter afstand, gelegen aan dezelfde weg. Zij betogen dat de ruimtelijke onderbouwing derhalve voldoet aan de eisen die daaraan in dat geval dienen te worden gesteld.
2.5. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat in dit geval sprake is van een ingrijpende inbreuk op de bestaande planologische situatie, reeds omdat de ingevolge het bestemmingsplan toegestane oppervlakte van agrarische bebouwing van 50 m2 ruimschoots wordt overschreden. Dat het een verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf betreft, is in dit verband niet relevant.
2.6. Blijkens de beslissing op bezwaar wordt de ruimtelijke onderbouwing waaraan het college het bouwplan heeft getoetst, gevormd door het door de gemeenteraad van Haarlemmermeer vastgestelde Beleidskader Schipholurgenten (hierna: het Beleidskader) van 27 november 1998. Dit beleid houdt in dat ten aanzien van personen en bedrijven die tengevolge van uitbreiding van Schiphol dienen te verhuizen, ruimhartig wordt omgegaan met verzoeken tot het verlenen van planologische medewerking bij die verhuizing. Een van de uitgangspunten van dit beleid is dat gedwongen hervestiging één op één kan plaatsvinden ten aanzien van oppervlakte en legaal gebruik. Onder legaal gebruik verstaat het college het gebruik van gronden op de oude locatie voorzover dat in overeenstemming is met het bepaalde in het daar geldende bestemmingsplan en het gebruik van gronden aldaar dat daarmee niet in overeenstemming is, maar dat valt onder het bij het bestemmingsplan behorende overgangsrecht of waarvoor overeenkomstig dat bestemmingsplan vrijstelling is of had kunnen worden verleend.
2.7. De Afdeling stelt vast dat het bedrijf van appellant sub 1 als een agrarisch bedrijf moet worden aangemerkt, nu hij primair agrarische activiteiten ontplooit en het niet-agrarische medegebruik, de zogenoemde stille opslag, slechts dient ter ondersteuning van dit agrarische bedrijf. Het college heeft in de beslissing op bezwaar gesteld dat de stille opslag in de loods op de oude locatie reeds vóór 11 juli 1989, zijnde de datum waarop het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” van kracht is geworden, plaatsvond in een omvang van (gemiddeld) meer dan de omvang van het niet-agrarische deel van de nieuwe loods A. Dit is – in beroep bij de voorzieningenrechter – niet gemotiveerd betwist. Geoordeeld dient te worden dat het project derhalve past in het Beleidskader, nu het niet-agrarische gebruik van de loods wordt beschermd door het overgangsrecht en daardoor legaal is in de zin van dit beleid.
Nu de vrijstelling voldoet aan de voorwaarden van het (hervestigings-) beleid, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de beslissing op bezwaar nader had dienen te motiveren waarom het op de oude locatie als legaal aan te merken niet-agrarische gebruik van de loods op de nieuwe locatie – in afwijking van het bestemmingsplan – mag worden voortgezet.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. De voorzieningenrechter heeft dit miskend.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover deze is aangevochten, te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.10. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat – naar analogie van artikel 41, vijfde lid – het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellant sub 1 wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2003, in zaak nr. Awb 03-533 en 03-605;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant sub 1 het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004
53-406.