Uitspraak 200304736/1


Volledige tekst

200304736/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 11 juni 2003 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juni 2003, verzonden op 12 juni 2003, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 6 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 22 december 2003 hebben appellanten een pleitnota ingediend. Deze is aan partijen toegestuurd.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2004, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bolmers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghouder is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet, naar ter zitting is gebleken, in de verbreding en overkapping van een aanbouw aan de woning.

2.2. Voorop staat dat het college heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals het is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven als door appellanten gewenst slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet.

2.3. Ingevolge het bestemmingsplan “Minnertsga” rust op het perceel de bestemming “Woondoeleinden (bouwklasse I)”.

Ingevolge artikel 5, lid B, sub 2, onder b, zal de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning ten hoogste 60 m2 bedragen.

Ingevolge artikel 5, lid B, sub 2, onder e, van de planvoorschriften zal de dakhelling van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 60° bedragen.

Ingevolge artikel 5, lid D, sub 6, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van de Beschrijving in Hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid B, sub 2, onder b, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 100 m2, mits de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij woningen ten hoogste 60 m2 zal bedragen, dan wel, indien de oppervlakte van het hoofdgebouw meer dan 60 m2 bedraagt, ten hoogste gelijk zal zijn aan de oppervlakte van het hoofdgebouw;

Ingevolge artikel 5, lid D, sub 4, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van de Beschrijving in Hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid B, sub 2, onder e, en toestaan dat de dakhelling van gebouwen wordt verhoogd tot 80°.

Ingevolge artikel 3.2.2 van de Beschrijving In Hoofdlijnen (algemene criteria) dient ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

Ingevolge artikel 5, lid C, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders, ten behoeve van het gestelde in de Beschrijving In Hoofdlijnen, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de algemene criteria.

2.4. Met de reeds op het perceel aanwezige bijgebouwen (een kippenhok en een houtopslag) zou het bouwplan de maximum toegestane oppervlakte van 60 m2 overschrijden. Naar ter zitting evenwel is gebleken heeft het college op dezelfde dag dat voor het bouwplan bouwvergunning werd verleend, bij afzonderlijk besluit met toepassing van artikel 5, lid D, sub 6, van de planvoorschriften, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de reeds aanwezige bijgebouwen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar. Nu de aanbouw zelf het maximum van 60 m2 niet overschrijdt, is het bouwplan voor wat betreft de oppervlakte niet in strijd met het bestemmingsplan.

2.5. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op artikel 3.2.2. van de Beschrijving in Hoofdlijnen, ten onrechte voor het bouwplan bouwvergunning heeft verleend, nu de uitbreiding van de aanbouw op de betreffende locatie hun lichttoetreding, het uitzicht en de privacy aantast.

2.6. De Afdeling overweegt dat een beschrijving in hoofdlijnen de wijze weergeeft waarop de doeleinden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Weliswaar is een beschrijving in hoofdlijnen – mits duidelijk en concreet geformuleerd – in beginsel geschikt om als aanvullend toetsingskader voor bouwaanvragen te dienen, doch een dergelijke toetsing kan er niet toe leiden dat een concreet bebouwingsvoorschrift uit het bestemmingsplan opzij gezet kan worden. Nu de uitbreiding van de aanbouw op de gekozen locatie volgens artikel 5, lid B, van de planvoorschriften is toegestaan, heeft de rechtbank terecht niet de betekenis aan artikel 3.2.2. van de Beschrijving in Hoofdlijnen toegekend die appellanten hebben bepleit.

2.7. Het college heeft met toepassing van artikel 5, lid D, sub 4, van de planvoorschriften vrijstelling verleend voor een dakhelling van de overkapping van 75°.

2.8. Niet is gebleken dat door deze grotere dakhelling het uitzicht en de privacy van appellanten alsmede de lichtinval in hun woning onevenredig worden belemmerd.

Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat appellanten in bezwaar en beroep herhaaldelijk hebben betoogd dat hun grieven niet zozeer betrekking hebben op de grotere dakhelling, maar op de aanbouw als zodanig.

2.9. Volgens een advies van de Welstandscommissie van 11 februari 2002 voldoet het bouwplan aan redelijke eisen van welstand.

Hoewel het college niet aan het advies van deze commissie gebonden is, mag hieraan in beginsel doorslaggevende betekenis worden toegekend. Het volgen van het advies behoeft in de regel bovendien geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of, in voorkomende gevallen, een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel ten grondslag had mogen leggen.

Het rapport van “Boskma Makelaardij & bouwkundig Adviesburo” kan, zo appellanten ter zitting ook hebben erkend, niet als een tegenadvies worden beschouwd, reeds omdat dit advies niet ingaat op de welstandaspecten van het bouwplan.

Appellanten trekken de wijze van totstandkoming van het welstandsadvies in twijfel. Uit de gedingstukken is evenwel niet gebleken van zodanige feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het welstandsadvies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004

58-429.