Uitspraak 200304169/1


Volledige tekst

200304169/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], h.o.d.n. [naam] Garagebedrijf, wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 16 mei 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) - voorzover thans van belang - appellant gelast binnen drie weken na het van kracht worden van dit besluit een einde te maken aan overtreding van artikel 5.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zaanstad (hierna: de APV) - te weten dat meermalen nabij het perceel [locatie] te [plaats] een groot aantal voertuigen (auto’s) van het autobedrijf van appellant op de openbare weg zijn geplaatst - onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per dag tot een maximum van € 5.000,00.

Bij besluit van 16 januari 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 mei 2003, verzonden op 19 mei 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 14 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 13 oktober 2003 heeft appellant nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S.S.H. Orsel, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Guimaraês, R. Langenberg en H. Aslander, allen ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet meer in geschil is dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen overtreding van artikel 5.1.2 van de APV door appellant.

2.2. Ingevolge artikel 5:32, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht - voorzover thans van belang - stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

2.3. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank zijn beroep voorzover dit zich richtte tegen de hoogte van de dwangsom ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hij stelt dat de rechtbank heeft miskend dat het als dwangsom vastgestelde bedrag niet overeenstemt met de geschonden norm. Uit een tweetal brieven van de gemeente Zaanstad, d.d. 1 en 28 november 2002, blijkt volgens hem dat het beleid van de gemeente op dit onderdeel niet consequent is. Bovendien is de hoogte van de dwangsom naar het oordeel van appellant in strijd met het geldend recht. Tot slot stelt hij zich op het standpunt dat de opgelegde dwangsom te hoog is in vergelijking met zijn bedrijfsresultaten.

2.4. Het betoog van appellant faalt. Niet kan worden staande gehouden dat het college de hoogte van de dwangsom niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op het bedrag dat het heeft bepaald. De Afdeling merkt daarbij op dat de financiële omstandigheden van appellant op zichzelf niet bepalend kunnen zijn voor het vaststellen van de hoogte van de dwangsom. Niet die omstandigheden maar de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging vormen de maatstaf van de hoogte van de dwangsom. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot die toetsingselementen. Voorts valt uit bovengenoemde brieven niet af te leiden dat de gemeente Zaanstad niet consequent zou zijn nu ten aanzien van de discrepantie waar appellant op doelt sprake is van een kennelijke verschrijving in deze brieven waardoor appellant niet wordt benadeeld.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevallen, dient te worden bevestigd,

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003

395.