Uitspraak 202401996/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2025:2143
- Datum uitspraak
- 7 mei 2025
- Inhoudsindicatie
- Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag de minister voor Rechtsbescherming als beoordelingsmaatstaf hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn.
- Mondelinge uitspraak
- Beveiligingswerkzaamheden
202401996/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
First9 Beveiliging B.V. (hierna: First9) en [appellant A], gevestigd en wonend in Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2024 in zaak nr. 23/3156 in het geding tussen:
First9 en [appellant A]
en
de minister voor Rechtsbescherming, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Openbare zitting gehouden op 7 mei 2025 om 15:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad: mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer;
Griffier: mr. M. Schuurman.
Verschenen:
de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.P. Stehouwer.
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 13 februari 2024 van de rechtbank Amsterdam.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden:
• Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag de minister als beoordelingsmaatstaf hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn.
• De minister heeft de verzoeken destijds onder meer afgewezen omdat tegen [appellant A] en Max9, het beveiligingsbedrijf waaraan [appellant A] voorheen leiding gaf, drie aangiftes zijn gedaan over vervalste passen die zijn gebruikt door beveiligingsmedewerkers van Max9, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ter zitting is besproken dat [appellant A] inmiddels op 16 april 2024 is veroordeeld door de strafrechter tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis wegens valsheid in geschrifte (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) en identiteitsfraude (artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht).
• De drie aangiftes die de minister aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd zijn concreet, gedetailleerd en duidelijk onderbouwd.
• De door [appellant A] en First9 ingebrachte verklaringen van beveiligingsmedewerkers die zijn ingezet door Max9 zijn gedeeltelijk tegenstrijdig en leggen, afgezet tegen de drie aangiftes, onvoldoende gewicht in de schaal. Zij maken niet dat de betrouwbaarheid en integriteit van First9 en [appellant A] boven iedere twijfel verheven zijn.
• De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
1100