Uitspraak BRS.25.000464
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2025:2137
- Datum uitspraak
- 14 mei 2025
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 4 maart 2024, gewijzigd bij brief van 31 januari 2025, heeft de minister van Asiel en Migratie een aanvraag van betrokkene om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, bepaald dat betrokkene binnen vier weken naar Ghana moet vertrekken en vastgesteld dat haar dochter zich onmiddellijk naar Portugal moet begeven.
- Voorlopige voorziening
- Asiel
BRS.25.000464
ECLI:NL:RVS:2025:2137
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 april 2025 in zaak nr. NL24.10147 in het geding tussen:
[betrokkene], mede voor haar minderjarige kind,
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2024, gewijzigd bij brief van 31 januari 2025, heeft de minister een aanvraag van betrokkene om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, bepaald dat betrokkene binnen vier weken naar Ghana moet vertrekken en vastgesteld dat haar dochter zich onmiddellijk naar Portugal moet begeven.
Bij uitspraak van 18 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij aan betrokkene een terugkeerbesluit is opgelegd en de dochter de verplichting is opgelegd zich onmiddellijk naar Portugal te begeven, en bepaald dat de minister binnen acht weken een besluit over een verblijfsvergunning regulier neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Betrokkene heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De minister verzoekt de voorzieningenrechter om de voorlopige voorziening te treffen dat zij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op haar hoger beroep heeft beslist.
2. Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Daarom en gelet op de belangen die de minister en betrokkene naar voren hebben gebracht, treft hij een voorlopige voorziening.
3. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Asiel en Migratie geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
392