Uitspraak 202305274/1/R1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2025:627
- Datum uitspraak
- 19 februari 2025
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 19 oktober 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp het handhavingsverzoek van [appellant] van 19 september 2022, waarin hij het college heeft verzocht handhavend op te treden tegen het ter inzameling van huishoudelijk afval aanbieden van minicontainers op de locatie ter hoogte van de woning aan de [locatie] in Pijnacker, afgewezen. [appellant] woont aan de [locatie]. Voor de rij woningen, waartoe zijn woning behoort, bevindt zich een trottoir met direct daaraan grenzend een strook grond met onder meer parkeerplaatsen. Ter hoogte van de woning van [appellant] ligt op de strook grond een tegel met daarop een containerlogo. Die locatie wordt gebruikt voor het aanbieden van minicontainers ter inzameling van huishoudelijk afval, bestaande uit GFT-, PMD- en OPK-afval. [appellant] is het niet eens met dat gebruik van de locatie. Volgens hem is het gebruik van de locatie niet toegestaan. Om die reden heeft hij het college verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van de locatie als clusterplaats.
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Afval
202305274/1/R1.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2022 heeft het college het handhavingsverzoek van [appellant] van 19 september 2022, waarin hij het college heeft verzocht handhavend op te treden tegen het ter inzameling van huishoudelijk afval aanbieden van minicontainers op de locatie ter hoogte van de woning aan de [locatie] in Pijnacker, afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakt bezwaar, onder aanvulling van de motivering van het besluit, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.K. Reijke, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hornstra en C.W. van Wijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont aan de [locatie]. Voor de rij woningen, waartoe zijn woning behoort, bevindt zich een trottoir met direct daaraan grenzend een strook grond met onder meer parkeerplaatsen. Ter hoogte van de woning van [appellant] ligt op de strook grond een tegel met daarop een containerlogo (hierna: de clustertegel). Die locatie wordt gebruikt voor het aanbieden van minicontainers ter inzameling van huishoudelijk afval, bestaande uit GFT-, PMD- en OPK-afval.
[appellant] is het niet eens met dat gebruik van de locatie. Volgens hem is het gebruik van de locatie niet toegestaan. Om die reden heeft hij het college verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van de locatie als clusterplaats.
Het college heeft dit handhavingsverzoek afgewezen. Volgens het college is er geen sprake van een overtreding, omdat een aanwijzingsbesluit niet is vereist op grond van onder meer de Afvalstoffenverordening 2018 Pijnacker-Nootdorp (hierna: de Afvalstoffenverordening). Het college heeft het besluit in bezwaar in stand gelaten.
Relevante wettelijke bepalingen
2. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Is het gebruik van de locatie als clusterplaats een overtreding?
3. [appellant] betoogt dat het college heeft miskend dat een overtreding zich voordoet. Volgens hem is op grond van onder meer de Afvalstoffenverordening een besluit vereist voor het mogen gebruiken van de locatie als clusterplaats. Het college heeft geen besluit genomen en daarom is het gebruik niet toegestaan, aldus [appellant].
3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat uit de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2018 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) geen verplichting voortvloeit tot het nemen van een besluit over de locatie van een clusterplaats. Volgens het college is het gebruik van een locatie als clusterplaats zonder dat die bij besluit is aangewezen geen overtreding in de zin van artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en kon het daarom niet handhavend optreden.
Het college heeft op de zitting benadrukt dat het met het Uitvoeringsbesluit heeft beoogd te regelen dat voor het mogen gebruiken van locaties als clusterplaats geen afzonderlijk besluit vereist is.
3.2. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening is het college bevoegd om regels te stellen over de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. In het derde lid staat dat het verboden is huishoudelijke afvalstoffen op een andere plaats ter inzameling aan te bieden dan overeenkomstig de in het eerste en tweede lid bedoelde regels.
Met het Uitvoeringsbesluit heeft het college regels als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening gesteld. Artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit bevat de verplichting dat als voor een bestanddeel minicontainers zijn verstrekt deze minicontainers door de ontdoener van huishoudelijke afvalstoffen moeten worden gebruikt. Artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit regelt op welke wijze huishoudelijk afval ter inzameling mag en moet worden aangeboden. In het vierde lid, aanhef en onder e, onderdeel i, van dat artikel is bepaald dat het aanbieden van huishoudelijk afval in containers ordentelijk dient te geschieden zodanig dat het handvat naar de weg toe is geplaatst. Ook staat daarin waar het inzamelmiddel, zoals een minicontainer, moet worden geplaatst. Het gaat daarbij om een met een containerlogo aangegeven clusterplaats of, indien geen clusterplaats is aangegeven, op het voetpad zo dicht mogelijk bij de weg en bij het ontbreken van een voetpad, aan de kant van de openbare weg.
3.3. De Afdeling is van oordeel dat het gebruik van de locatie als clusterplaats zonder dat daaraan een besluit van het college ten grondslag ligt een overtreding is. Dit licht de Afdeling hierna toe.
Weliswaar is het aanbrengen van een tegel met een containerlogo als zodanig een feitelijke handeling, maar met de daaraan voorafgaande keuze voor de locatie van zo’n tegel wordt bepaald op welke plaats minicontainers ter inzameling van huishoudelijk afval mogen en moeten worden aangeboden. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, in verbinding met artikel 6, vierde lid, aanhef en onder e, onderdeel i, van het Uitvoeringsbesluit, mag als een tegel met containerlogo aanwezig is een minicontainer namelijk alleen worden aangeboden op de daarmee aangegeven clusterplaats. Dat volgens het college geen koppeling wordt gemaakt tussen een clusterplaats en specifieke adressen, in die zin dat een huishouden niet wordt verplicht van een bepaalde clusterplaats gebruik te maken, en dat het college in de praktijk niet handhavend optreedt tegen minicontainers die niet op een tegel met containerlogo worden aangeboden, maakt dit niet anders. Het is immers verboden huishoudelijke afvalstoffen op een andere plaats aan te bieden dan overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit. Als die afvalstoffen op een andere plaats worden aangeboden dan is dat een overtreding van het hiervoor genoemde onderdeel van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit.
Dit maakt dat de keuze voor de locatie van een clusterplaats neergelegd dient te worden in een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Nu het college een dergelijk besluit niet heeft genomen, is het gebruik van de locatie voor het aanbieden van containers een overtreding van artikel 6, vierde lid, aanhef en onder e, onderdeel ii of iii, van het Uitvoeringsbesluit en heeft het college zich in het besluit op bezwaar ten onrechte op het standpunt gesteld dat het onbevoegd is om een handhavingsbesluit te nemen.
Het betoog slaagt.
Conclusie en proceskosten
4. Het beroep van [appellant] is gegrond. Het besluit op bezwaar berust in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet op een deugdelijke motivering. Het besluit dient daarom te worden vernietigd. Dit betekent dat het college met in achtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
5. Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp van 2 juni 2023;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
163-1126
BIJLAGE
Afvalstoffenverordening
Artikel 5 Inzamelen van afvalstoffen
1. Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de plaats en de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aangeboden moeten worden.
[…];
3. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op een andere plaats, dag en tijd ter inzameling aan te bieden dan overeenkomstig de in het eerste en tweede lid bedoelde regels.
Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2018
Artikel 4 Aanwijzing inzamelmiddelen- en voorzieningen
1. Ingeval voor een betreffend perceel per onderscheidenlijk bestanddeel minicontainers zijn verstrekt, worden deze per onderscheidenlijk bestanddeel door de ontdoener gebruikt voor het gescheiden aanbieden van huishoudelijk afval.
Artikel 6 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
[…];
4. Het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in containers dient ordelijk te geschieden zodanig dat:
[…];
e. het handvat van het inzamelmiddel naar de weg toe is geplaatst op:
i. op de door gemeente met een containerlogo aangegeven clusterplaats;
ii. indien geen clusterplaats is aangegeven, op het voetpad zo dicht mogelijk bij de rijweg;
iii. bij het ontbreken van een voetpad, aan de kant van de openbare weg.
[…].