Uitspraak 200305749/1


Volledige tekst

200305749/1.
Datum uitspraak: 21 oktober 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaandam,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2003, kenmerk 39964, heeft verweerder krachtens artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de melding geaccepteerd van [vergunninghoudster] voor het aanbrengen van ventilatie-openingen in de daken van de binnen de inrichting aanwezige produktiehallen.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2003, waar verzoekers, in persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Pot, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekers menen dat verweerder de melding ten onrechte heeft geaccepteerd. Zij voeren daartoe aan dat de geluidgrenswaarden zoals deze zijn opgenomen in de vigerende vergunning van 22 november 1988 niet (kunnen) worden nageleefd. Zij wijzen er op dat in het verleden een aantal - niet vergunde - uitbreidingen van de inrichting heeft plaatsgevonden. Verzoekers achten het voor het overige onacceptabel dat de gemelde activiteiten reeds door vergunninghoudster zijn uitgevoerd.

2.2. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft de in het kader van de bezwaarprocedure te houden hoorzitting reeds plaatsgevonden en zal de beslissing op bezwaar naar zeggen van verweerder binnen twee weken worden genomen. Nu verzoekers hebben verklaard dat de door hen ondervonden geluidhinder van de activiteiten vanwege de inrichting wegens het eindigen van de zomer - aanzienlijk - is verminderd, ziet de Voorzitter, mede gelet op het vorenoverwogene, onvoldoende spoedeisend belang in het verzoek gelegen om, in afwachting van de beslissing op bezwaar, een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij overweegt de Voorzitter dat hem bij zijn voorlopige beoordeling niet is gebleken dat aan het besluit zodanige gebreken kleven dat op die grond tot toewijzing van het verzoek zou moeten worden overgegaan.

2.3. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Scheerhout
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2003

318.