Uitspraak 200305216/1


Volledige tekst

200305216/1.
Datum uitspraak: 21 oktober 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2003, kenmerk 2002-48069, heeft verweerder bepaald dat het gebruik van helling 3 in de door [vergunninghoudster] geëxploiteerde inrichting, gelegen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] en [locatie 4] te [plaats], onder het stellen van voorwaarden zal worden gedoogd tot 1 januari 2004 of zoveel eerder als de revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer die voor deze activiteit is aangevraagd, in werking treedt.

Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 en sub 2 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2003, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 7 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2003, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar verzoekers sub 1, van wie [een der verzoekers] in persoon, verzoekers sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door R. Mastenbroek en K. van der Maesen, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders van Edam/Volendam, vertegenwoordigd door S.A. Steur en E.E. Nijssen, beiden ambtenaar van de gemeente, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekers sub 1 en sub 2 zijn van mening dat verweerder ten onrechte heeft besloten het gebruik van helling 3 te gedogen. Huns inziens zijn daarvoor geen gronden aanwezig.

2.2. Verweerder verwacht dat binnen afzienbare tijd duidelijkheid bestaat over de ligging van de geldende geluidzone rond het bedrijf, die in 1993 van rechtswege is vastgesteld. Verweerder gaat ervan uit dat de activiteiten en de daarbij behorende geluidbelasting van helling 3 kunnen worden vergund. Het gebruik van helling 3 geniet de voorkeur van verweerder boven de hellingen 1 en 2, omdat de geluidbelasting minder zal zijn vanwege het feit dat helling 3 inpandig is gesitueerd. Verder verslechtert de feitelijke geluidsituatie ter plaatse volgens verweerder niet, omdat de desbetreffende helling reeds vele jaren in gebruik is.

2.3. Vaststaat dat door vergunninghoudster inmiddels een aanvraag om een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer is ingediend. Ter zitting is gebleken dat het ontwerp van het besluit op deze aanvraag reeds ter inzage is gelegd; het ontwerp van het besluit strekt tot vergunningverlening. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten vooruitlopend hierop het in werking zijn van helling 3 onder voorwaarden te gedogen. Het bestreden besluit vervalt blijkens de overwegingen, op 1 januari 2004 of zoveel eerder het besluit tot vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer in werking is getreden. In voorwaarde 1 van het gedoogbesluit zijn voor het gebruik van helling 3 beperkende voorschriften opgenomen.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat de gedoogde situatie vergunbaar zal zijn. Verder acht de Voorzitter de termijn die aan het gedoogbesluit is verbonden niet onredelijk. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2003

191-353.