Uitspraak 200302412/5


Volledige tekst

200302412/5.
Datum uitspraak: 21 oktober 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verzoeker,

om toepassing van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 september 2003, no. 200302412/4, inzake het geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Railinfrabeheer B.V.” en het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2003, kenmerk BLMIL/ WM 14116, heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “N.S. Railinfrabeheer B.V.” (thans: “Railinfrabeheer B.V.”) een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een spoorwegemplacement met bijbehorende faciliteiten. Vergunning is geweigerd voor het wisselen van locomotieven van treinen met wagons met brandbaar gas, (zeer) toxisch gas en (zeer) toxische vloeistof, het uitvoeren van rangeerbewegingen met wagons en/of treindelen met die stoffen en het stallen van wagons met die stoffen. De inrichting ligt aan het [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie […], nummers […], […], […], […], […] en […] (allen gedeeltelijk). Dit besluit is op 7 maart 2003 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft “Railinfrabeheer B.V.” bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen 15 april 2003, heeft “Railinfrabeheer B.V.” de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 27 mei 2003, no. 200302412/2, heeft de Voorzitter het besluit van 25 februari 2003 wat betreft de weigering vergunning te verlenen geschorst tot 1 oktober 2003.

Bij brief van 3 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2003, heeft “Railinfrabeheer B.V.” de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 15 september 2003, no. 200302412/4, heeft de Voorzitter het besluit van 25 februari 2003 wat betreft de weigering vergunning te verlenen geschorst met ingang van 1 oktober 2003.

Bij brief van 25 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht de bij uitspraak van 15 september 2003 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door R.J. Zwiebel en H.C. Klerkx, beiden ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid “Railion Benelux B.V.”, vertegenwoordigd door mr. drs. M.E.F. Staal, advocaat te Utrecht, en bijgestaan door ir. M.W.N.M. den Brok, en “Railinfrabeheer B.V.”, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. In zijn uitspraak van 15 september 2003 heeft de Voorzitter overwogen dat het op 10 juli 2003 verschenen haalbaarheidsonderzoek en het op 30 juli 2003 uitgebrachte deskundigenbericht bij hem de twijfel omtrent de rechtmatigheid van het besluit van 25 februari 2003 niet weg hebben genomen en dat “Railinfrabeheer B.V.” een spoedeisend belang heeft bij het voortduren van de op 27 mei 2003 getroffen voorlopige voorziening tot dat op het beroep is beslist.

2.2. Verzoeker vraagt om het wijzigen van de bij uitspraak van 15 september 2003 getroffen voorlopige voorziening in die zin dat daaraan bepaalde, in het verzoek nader omschreven, voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften hebben betrekking op het rangeren met gevaarlijke stoffen. Verzoeker wijst er op dat de uitspraak van 15 september 2003 tot gevolg heeft gehad dat de door hem in gang gezette procedure voor het nemen van een gedoogbesluit is stilgelegd. Het rangeren met gevaarlijke stoffen kan door vergunninghoudster thans onbeperkt plaatsvinden, hetgeen verzoeker uit milieuhygiënisch oogpunt bezien onaanvaardbaar acht.

2.3. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zich eerst na de uitspraak van 15 september 2003 hebben voorgedaan en die thans zouden moeten leiden tot wijziging van de bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. Daarbij merkt de Voorzitter op dat de (verlenging van een termijn van een) schorsing van een weigering om vergunning te verlenen niet, zoals verweerder de mening lijkt te zijn toegedaan, de mogelijkheid uitsluit een gedoogbesluit te nemen.

2.4. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Scheerhout
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2003

318.