Uitspraak 200305668/2


Volledige tekst

200305668/2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2003, kenmerk Wm 022/03, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouders] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een champignonkwekerij, gelegen aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […], […] en […]. Dit besluit is op 17 juli 2003 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 september 2003.
Bij brief van 22 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. M.M. de Vaal, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.A.M. Coppens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn vergunninghouders daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoeker vreest voor geluidhinder en stankhinder ten gevolge van het in werking zijn van de champignonkwekerij, onder meer vanwege de afstand van de inrichting tot zijn woning. Verder is zijns inziens de capaciteit van de bezinkinrichting en de gemeentelijke riolering onvoldoende om het bedrijfsafvalwater te kunnen verwerken, aangezien er volgens hem meer bedrijfsafvalwater zal worden geloosd dan door vergunninghoudster is aangevraagd. Verzoeker vreest voor overlast door overstromingen.

2.2.1. Wat betreft de geluid- en stankhinder overweegt de Voorzitter als volgt.

Gelet op de in hoofdstuk 6 van de vergunning opgenomen geluidvoorschriften en mede in aanmerking genomen de aard van de inrichting en de afstand ervan tot de woning van verzoeker, is de Voorzitter vooralsnog van oordeel dat voor onaanvaardbare geluid- en stankhinder niet behoeft te worden gevreesd.

2.2.2. Wat betreft de capaciteit van de bezinkinstallatie en de gemeentelijke riolering overweegt de Voorzitter als volgt.

Aangevraagd en vergund is een bezinkinstallatie met een capaciteit van 12 m3. Vooralsnog is niet gebleken dat deze capaciteit, bezien in samenhang met de capaciteit van de gemeentelijke riolering, onvoldoende is.

Voorzover verzoeker vreest dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, merkt de Voorzitter op dat dit bezwaar geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.

2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2003

191-353.