Uitspraak 202405231/1/A2


Volledige tekst

202405231/1/A2.
Datum uitspraak: 6 november 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,

en

het college van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het CBE),
verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 29 maart 2024 heeft een examinator van het vak "What Is a Film Culture?" (hierna: het vak) van de masteropleiding Kunst- en Cultuurwetenschappen van de faculteit der letteren aan [appellant] medegedeeld dat zijn verslag niet wordt nagekeken, omdat [appellant] dat verslag te laat heeft ingeleverd.

Bij beslissing van 16 juli 2024 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 16 oktober 2024, waar [appellant] is verschenen. Tevens heeft het CBE, vertegenwoordigd door mr. M.E.A. Wiltvank en mr. M.E.A. Donkersloot, door middel van een digitale verbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] volgt de masteropleiding Kunst- en Cultuurwetenschappen met de richting Film and Contemporary Audiovisual Media aan de faculteit der letteren aan de Universiteit Groningen (hierna: de masteropleiding). Onderdeel van de masteropleiding is het vak "What Is a Film Culture?", dat een studielast heeft van 10 ECTS. Voor een succesvolle afronding van dit vak dienen studenten meerdere opdrachten in te leveren. [appellant] heeft voor één van de opdrachten, een verslag (hierna: het werk) dat voor 60% meetelt in het eindcijfer, eerder een onvoldoende gehaald. De herkansing van deze opdracht heeft hij niet op de uiterste inleverdatum 28 maart 2024, maar op 29 maart 2024 ingeleverd. Bij de beslissing van 29 maart 2024 heeft een examinator van het vak aan [appellant] medegedeeld dat hij het ingeleverde werk daarom niet accepteert en dat dit betekent dat [appellant het vak niet heeft gehaald.

Beslissing CBE

2.       Het CBE heeft bij beslissing van 16 juli 2024 het administratief beroep van [appellant] tegen de beslissing van 29 maart 2024 ongegrond verklaard. Het CBE heeft overwogen dat de harde deadline voor het inleveren van het werk 28 maart 2024 23.59 uur was en dat de examinator de consequentie van het overschrijden van deze deadline, namelijk dat hij het werk dan niet meer accepteert, duidelijk aan [appellant] heeft laten weten in een e-mail van 12 maart 2024. [appellant] heeft ook niet betwist dat hij wist wat de deadline was voor het inleveren van het werk. Bovendien viel de deadline in de week waarin herkansingen werden gehouden. Het CBE heeft verder overwogen dat, hoewel in een eerder stadium andere consequenties zijn verbonden aan het door [appellant] te laat inleveren van opdrachten, zoals puntenaftrek, het niet onredelijk is dat de consequentie van het te laat inleveren van de herkansing van het werk is dat de examinator het dit keer niet meer beoordeelt. Ook heeft het CBE overwogen dat [appellant] geen contact heeft opgenomen met de examinator om te laten weten dat hij de deadline niet zou halen, terwijl het naar het oordeel van het CBE op de weg van [appellant] had gelegen dit te doen.

Beroep tegen de uitspraak van het CBE

3.       [appellant] is het niet eens met de beslissing van het CBE. Hij betoogt dat het CBE heeft miskend dat de beslissing om zijn werk niet na te kijken, ondanks zijn dyslexie en de verzachtende omstandigheden, buitenproportioneel is. Volgens hem waren er ook alternatieve mogelijkheden, zoals puntenaftrek, zodat het werk alsnog nagekeken kon worden. Volgens [appellant] had de examinator de deadline van de herkansing weliswaar duidelijk gecommuniceerd, maar had het CBE meer rekening moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden.

3.1.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het CBE ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de beslissing van 29 maart 2024 evenredig is. De Afdeling betrekt bij zijn oordeel de volgende zinsnede uit de e-mail van 12 mei 2024 waar de examinator het volgende heeft medegedeeld aan [appellant]:

"Please be aware that the deadline of March 28 is a very strict one. This means that anything submitted after 11.59 pm of that day will not be accepted."

Met deze e-mail heeft de examinator aan [appellant] duidelijk gemaakt wanneer de deadline voor het inleveren van het werk was, en wat de consequentie zou zijn als [appellant] het werk niet voor de gestelde deadline zou inleveren. [appellant] heeft de persoonlijke omstandigheden waarmee het CBE volgens hem rekening had moeten houden niet nader toegelicht of onderbouwd. [appellant] heeft op de zitting ook niet kunnen uitleggen waarom hij het werk niet voor de gestelde deadline heeft kunnen inleveren.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024

488-972