Uitspraak 202207204/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:3878
- Datum uitspraak
- 25 september 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij het besluit van 5 november 2020 heeft de raad voor rechtsbijstand [wederpartij] een reistijdvergoeding toegekend van 0,5 punt (tegen een tarief van € 121,50 per punt) op basis van een totale reisafstand van 99 km. Het geschil tussen [wederpartij] en de raad ziet op de hoogte van deze reistijdvergoeding. Uit de werkinstructie Reistijdvergoeding Binnenland volgt dat een rechtsbijstandverlener de declaratie voor de verleende rechtsbijstand kan indienen via MijnRvR, waarbij de reisafstand automatisch wordt berekend op basis van de postcode via de Application Programming Interface Google Distance Matrix van Google Maps. [wederpartij] is in het kader van de rechtsbijstand, waarvoor de toevoeging is verleend twee keer van zijn kantoor in Tilburg naar het aanmeldcentrum in ’s-Hertogenbosch gereisd. De raad heeft de afstand van de heen- en terugreis vastgesteld op 49,6 kilometer, waardoor de totale afstand is vastgesteld op 99 kilometer. Dit betekent dat [wederpartij] 0,5 punt krijgt als reistijdvergoeding. [wederpartij] vindt dat de raad ten onrechte is uitgegaan van een reisafstand van 49,6 kilometer.
- Hoger beroep
- Rechtsbijstand
202207204/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2022 in zaak nr. 21/1184 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2020 heeft de raad [wederpartij] een vergoeding van € 1.260,41 toegekend.
Bij besluit van 8 april 2021 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2021 vernietigd en de raad opgedragen met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 december 2022 heeft de raad het door [wederpartij] tegen het besluit van 5 november 2020 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een zienswijze over dit besluit naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 september 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 5 november 2020 heeft de raad [wederpartij] onder meer een reistijdvergoeding toegekend van 0,5 punt (tegen een tarief van € 121,50 per punt) op basis van een totale reisafstand van 99 km. Het geschil tussen [wederpartij] en de raad ziet slechts op de hoogte van deze reistijdvergoeding.
Beoordelingskader
2. Op grond van artikel 24, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) krijgt een rechtsbijstandverlener voor tijdverlet in verband met het reizen voor de verleende rechtsbijstand per volle gereisde 60 kilometer 0,5 punt toegekend. Op grond van het vierde lid bepaalt de raad de reisafstand op een gestandaardiseerde wijze.
Uit de werkinstructie Reistijdvergoeding Binnenland en de toelichting van de raad op de zitting volgt dat een rechtsbijstandverlener de declaratie voor de verleende rechtsbijstand kan indienen via MijnRvR, waarbij de reisafstand automatisch wordt berekend op basis van de postcode via de Application Programming Interface Google Distance Matrix van Google Maps (hierna: API). De API berekent de snelste route, uitgaande van de reisinformatie van de drie maanden voorafgaand aan de dag van de declaratie. De dag en het tijdstip waarop de rechtsbijstandverlener de reis heeft afgelegd, spelen geen rol bij de berekening van de reisafstand.
Toepassing in dit geval
3. [wederpartij] is in het kader van de rechtsbijstand, waarvoor de toevoeging is verleend twee keer van zijn kantoor in Tilburg naar het aanmeldcentrum in ’s-Hertogenbosch gereisd. De raad heeft de afstand van de heen- en terugreis vastgesteld op 49,6 kilometer, waardoor de totale afstand is vastgesteld op 99 kilometer. Dit betekent dat [wederpartij] 0,5 punt krijgt als reistijdvergoeding.
4. [wederpartij] vindt dat de raad ten onrechte is uitgegaan van een reisafstand van 49,6 kilometer. Dit is de route over de N65 (via Berkel-Enschot). De route via de N261 en de A59 (via Waalwijk) is met 71,8 kilometer langer, maar is volgens [wederpartij], zeker in de spits, het snelst. Omdat deze afstand, heen en terug, meer is dan 120 kilometer, had de raad hem in totaal 1 punt aan reistijdvergoeding moeten toekennen.
Aangevallen uitspraak
5. Volgens de rechtbank is het niet onredelijk dat de raad een beleid voert op grond waarvan hij gebruik maakt van een routeplanner om de reisafstand te berekenen. De raad mag echter niet altijd uitgaan van een vaste berekende afstand. Per geval moet de raad kijken of onverkorte toepassing van het beleid in dat geval onredelijk of onevenredig uitpakt. In het geval van [wederpartij] is gebleken van omstandigheden die maken dat die situatie zich voordoet. Daarbij wordt betrokken dat de raad in het verleden wel vergoedingen heeft toegekend voor de route over Waalwijk. Verder kan het hanteren van een verkeerde afstand bij een standaardberekening leiden tot een groter financieel nadeel. Bovendien is op deze manier het moment waarop de route wordt berekend bepalend voor de reisafstand, waardoor de routeplanner wisselende adviezen geeft. Het is volgens de rechtbank niet te begrijpen dat de raad geen rekening houdt met de drukte op de weg. Dat komt niet overeen met de werkelijkheid. De raad kan de drukte op de weg niet buiten beschouwing laten. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat een werkwijze waarbij rekening wordt gehouden met de werkelijke verkeerssituatie veel te veel tijd kost, aldus de rechtbank.
6. De rechtbank heeft de raad opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de rechtbank de raad de aanwijzing heeft gegeven om in het nieuwe besluit in ieder geval aan te geven of, en zo ja waarom, het moeilijk is om rekening te houden met de actuele drukte op de weg. Hierbij heeft de rechtbank de raad meegegeven dat hij mogelijk rekening zou kunnen houden met de drukte op de weg door de rechtsbijstandverlener bij de declaratie aan te laten geven op welk moment van de dag de reis is afgelegd of door de rechtsbijstandverlener bij de aanvraag een uitdraai van de routeplanner van de reisdag te laten overleggen.
Hoger beroep
7. De raad betoogt dat de rechtbank zijn beleid verkeerd heeft geïnterpreteerd en ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de berekening van de reisafstand afhangt van het moment waarop de route wordt berekend. De API berekent de snelste route op basis van de gemiddelde verkeersdrukte op de route van de laatste drie maanden, voorafgaand aan de declaratie, ongeacht het tijdstip. Hierdoor worden uitschieters naar boven of beneden gemitigeerd. Het berekende aantal kilometers kan verschillen, maar dit is inherent aan het gebruik van dit computerprogramma. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:587) voert de raad verder aan dat uit de Wet op de rechtsbijstand of het Bvr niet volgt dat de werkelijk gereden kilometers moeten worden vergoed. Wanneer de raad rekening moet houden met de drukte van de weg, is geen sprake meer van een gestandaardiseerde berekening zoals voorgeschreven door artikel 24, vierde lid, van het Bvr. Tenslotte voert de raad aan dat hij in het jaar 2021 327.493 aanvragen om vaststelling van de vergoeding heeft gekregen, waarvan in 264.525 van de gevallen een procedure is gevoerd waarbij doorgaans wordt gereisd naar een zitting. De werkwijze zoals de rechtbank die heeft voorgeschreven zou inhouden dat al deze aanvragen handmatig moeten worden bekeken, aldus de raad.
7.1. Naar het oordeel van de Afdeling hoeft de raad bij het berekenen van de reisafstand geen rekening te houden met de situatie op de weg tijdens het reismoment. Het is inherent aan een gestandaardiseerde werkwijze dat niet alle omstandigheden bij de berekening van de reisafstand kunnen worden meegenomen. De Afdeling acht dit redelijk. De raad heeft daarnaast toegelicht dat het niet werkbaar is om voor iedere aanvraag na te gaan hoe de verkeerssituatie was op het moment dat de reis werd afgelegd, mede omdat rechtsbijstandverleners tot vijf jaar na afloop van de werkzaamheden hun declaratie mogen indienen, waardoor er meerdere jaren kunnen zijn verstreken sinds het reismoment, en omdat de raad jaarlijks meer dan 250.000 aanvragen ontvangt waarin een reiskostenvergoeding aan de orde is.
Uit de toelichting van de raad blijkt daarnaast dat de raad bij het berekenen van de reisafstand de verkeersdrukte wel degelijk meeweegt. De API berekent de snelste route op basis van alle verkeersinformatie van de drie maanden voorafgaand aan de declaratie, waaronder ook de drukte op de weg. Het is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet zo dat het tijdstip waarop de declaratie wordt ingediend invloed heeft op de routeberekening. De berekende reisafstand is immers de snelste route van de voorgaande drie maanden, ongeacht het tijdstip van declaratie. Dat in een concreet geval de verkeerssituatie op het reismoment anders kan zijn geweest dan volgt uit de informatie van de routeplanner, betekent niet dat de raad gehouden is om met het verschil rekening te houden.
Bovendien heeft het vergoedingsstelsel van de rechtsbijstand een forfaitair karakter. Dit geldt ook voor de vergoeding van de reistijd. Op grond van artikel 24 van het Bvr wordt aan een rechtsbijstandverlener per volle gereisde 60 kilometer 0,5 punt toegekend. Als een rechtsbijstandverlener minder dan 60 kilometer heeft afgelegd, dan worden de gemaakte kosten geacht te zijn verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding. Zoals de Afdeling al eerder heeft geoordeeld, hoeft de raad niet de daadwerkelijk gereden kilometers te vergoeden. Vergelijk de uitspraak van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:587.
7.2. De Afdeling ziet, anders dan de rechtbank, ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de onverkorte toepassing van dit beleid in het geval van [wederpartij] onredelijk uitpakt. De reistijd via de N65 (Berkel-Enschot) is gedurende de dag korter of doet in ieder geval weinig onder voor de reistijd via de A59 en de N261 (Waalwijk). Niet is gebleken dat het voor [wederpartij] altijd sneller is om de route via Waalwijk te rijden. Dat het op enig moment sneller is om deze route te rijden, betekent niet dat de gevolgen van de onverkorte toepassing van het beleid van de raad in dit geval wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
7.3. Het betoog slaagt.
Conclusie
8. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] ongegrond verklaren, omdat uit het oordeel van de Afdeling over het hoger beroep volgt dat het betoog in beroep niet aan het besluit van 8 april 2021 kan afdoen.
Beroep van rechtswege
9. Omdat met de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank de grondslag aan het besluit van 14 december 2022 is ontvallen, wordt dat besluit vernietigd. De Afdeling komt om die reden niet toe aan het geven van een inhoudelijk oordeel over dit besluit.
Proceskosten
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2022 in zaak nr. 21/1184;
III. verklaart het beroep van [wederpartij] ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 14 december 2022.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
452-1064