Uitspraak 202404101/1/V3 en 202404101/2/V3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2946
- Datum uitspraak
- 18 juli 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluiten van 15 mei 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van de vreemdelingen om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
- Voorlopige voorziening / hoofdzaak
- Asiel
202404101/1/V3 en 202404101/2/V3.
Datum uitspraak: 18 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 27 juni 2024 in zaken nrs. NL24.21021 en NL24.21023 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 mei 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van de vreemdelingen om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 juni 2024 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.M. Suurmeijer, advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, onder 2.6, over de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024
347-1085