Uitspraak 200201428/1


Volledige tekst

200201428/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 4 februari 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellant over het tijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en de over dit tijdvak te veel betaalde huursubsidie teruggevorderd.

Bij besluit van 25 januari 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 februari 2002, verzonden op 4 februari 2002, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover betrekking hebbend op de invordering (lees: terugvordering), de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris binnen zes weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 12 juni 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2002, waar appellant in persoon en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Anders dan appellant acht de Afdeling geen grond aanwezig voor het oordeel dat de rechtbank tijdens de zitting van 11 januari 2002 het principe van hoor en wederhoor zou hebben geschonden of anderszins onzorgvuldig zou hebben gehandeld.

2.2. Appellant betoogt in hoger beroep tevergeefs dat de Staatssecretaris ten onrechte nog geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op het verzoek van burgemeester en wethouders van Huizen om door middel van zogenoemde mediation te komen tot kwijtschelding van de ten onrechte ontvangen huursubsidie. Dat verzoek, inclusief het uitblijven van een inhoudelijke reactie hierop, is immers in deze procedure niet aan de orde.

2.3. Appellant betoogt eveneens tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat de Staatssecretaris op goede gronden zijn bezwaarschrift, in zoverre dit betrekking heeft op de terugvordering van huursubsidie over de tijdvakken 1989/1990 en 1990/1991, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zowel voorzover appellant beoogt om met zijn bezwaarschrift van 18 maart 2000 alsnog grieven aan te voeren tegen de zojuist bedoelde terugvordering, als om alsnog een beslissing te verkrijgen op zijn bezwaarschriften van 11 juli 1992, heeft de rechtbank met recht geoordeeld dat de Staatssecretaris het bezwaar in zoverre terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In zijn – als beslissing op bezwaar aan te merken – brief van 4 augustus 1994 heeft de Staatssecretaris immers gemotiveerd aangegeven op welke gronden hij die terugvordering handhaaft. Tegen deze brief heeft appellant nagelaten een rechtsmiddel aan te wenden. In het verlengde hiervan moet ervan worden uitgegaan dat, zoals de Staatssecretaris terecht heeft gesteld in de beslissing op bezwaar van 18 maart 2000, de besluiten inzake de hier bedoelde terugvordering formele rechtskracht hebben gekregen.

2.4. Hetgeen appellant verder in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van zijn betoog bij de rechtbank. Het leidt de Afdeling niet tot een ander oordeel.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is derhalve geen grond aanwezig.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. De Gooijer w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002

299.