Uitspraak 202302188/1/V2


Volledige tekst

202302188/1/V2.
Datum uitspraak: 2 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 maart 2023 in zaak nr. NL21.17913 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Ubbergen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.

Overwegingen

1.       De tweede grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij kan beschrijven hoe hij met zijn geaardheid is omgegaan, wat zijn ervaringen waren en hoe hem dit in zijn dagelijkse leven heeft beïnvloed. Dat is de beoordelingssystematiek zoals beschreven in Werkinstructie 2019/17, voorheen Werkinstructie 2018/9. De Afdeling heeft daarover eerder overwogen dat de wijze waarop de staatssecretaris een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief onderzoekt en beoordeelt, in algemene zin zorgvuldig is (uitspraak van 10 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885). De rechtbank heeft in dat licht terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de vreemdeling zijn gestelde gerichtheid niet aannemelijk maken, omdat zij niet persoonlijk en weinig gedetailleerd zijn. Het betoog van de vreemdeling in de tweede grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de staatssecretaris niet inzichtelijk is, slaagt dan ook niet.

2.       Dat wat de vreemdeling in de eerste, derde en vierde grief heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Iedema
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024

915