Uitspraak 202401177/1/V2


Volledige tekst

202401177/1/V2.
Datum uitspraak: 18 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 14 februari 2024 in zaak nr. NL23.31573 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 14 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       In zijn derde en vierde grieven voert de vreemdeling een terechte klacht aan over de gronden waarop de staatssecretaris hem een rust- en voorbereidingstermijn heeft onthouden. De rechtbank is namelijk voorbijgegaan aan zijn terecht aangevoerde beroepsgrond dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de gronden zich voordeden die zijn omschreven in artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder c en d, van het Vb 2000. Dit kan de vreemdeling echter niet baten. Anders dan hij betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris wel deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij de vreemdeling een rust- en voorbereidingstermijn kon onthouden op basis van de zelfstandige grond omschreven onder het zesde lid, aanhef en onder b, van dit artikel. Daarom leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

2.       Wat de vreemdeling voor het overige aanvoert in zijn hogerberoepschrift, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.

w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Lagaaij
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024

936