Uitspraak 202401253/2/R3


Volledige tekst

202401253/2/R3.
Datum uitspraak: 9 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 februari 2024 in zaak nr. 23/1910 in het geding tussen:

[wederpartij A] en [wederpartij B]

en

het college.

Openbare zitting gehouden op 9 april 2024 om 13:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter

griffier: mr. E.W.L. van der Heijden

Verschenen:

Het college, vertegenwoordigd door mr. J. Zweers, advocaat te Den Haag, mr. S. Raab en S.C. van der Weert.

Het verzoek richt zich tegen de uitspraak van 9 februari 2024 van de rechtbank Overijssel. Daarin heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 7 augustus 2023 vernietigd, voor zover daarin is beslist dat het pand op het perceel [locatie] in Zwolle teruggebracht moet worden naar één woning. De rechtbank heeft het college opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daarbij de voorlopige voorziening getroffen dat het primaire besluit van 7 juli 2022 wordt geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing op het bezwaar van het college.

Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat het college geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De voorzieningenrechter:

I.        wijst het verzoek toe;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 februari 2024, voor zover het college daarin is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak;

III.      bepaalt dat het college geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen totdat door de Afdeling uitspraak is gedaan in de bodemzaak.

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

Gronden:

•        De voorzieningenrechter beperkt zich tot een belangenafweging.

•        Alle partijen hebben aangegeven geen belang te hebben bij het door het college nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep.

•        De voorzieningenrechter stelt vast dat ook verder niet is gebleken van dringende noodzaak voor of een specifiek belang bij een nieuwe beslissing op bezwaar op korte termijn.

w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter

w.g. Van der Heijden
griffier

884-1080