Uitspraak 202304545/2/R3


Volledige tekst

202304545/2/R3.
Datum uitspraak: 9 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Rockanje, gemeente Voorne aan Zee,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2023 in zaak nrs. 21/2570 en 21/4991 in het geding tussen:

[partij], wonend te Rockanje, gemeente Voorne aan Zee,

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee.

Openbare zitting gehouden op 9 april 2024 om 14:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter

griffier: mr. E.W.L. van der Heijden

Verschenen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg;

Het college, vertegenwoordigd door J. Brinkman en mr. N.J.H.M. Slaats;

[partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde];

Bij uitspraak van 7 juni 2023 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep van [partij] gegrond verklaard en onder meer het besluit van het college van 7 april 2021 vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college bij besluit van 29 februari 2024 een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker A] en [verzoeker B]. De last strekt tot het binnen zes weken ongedaan maken van een overtreding vanwege het in strijd met het omgevingsplan en zonder omgevingsvergunning gebruiken van een mestbak.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Daarin verzoeken zij te bepalen dat het besluit van 29 februari 2024 wordt geschorst totdat een uitspraak is gedaan op hun hoger beroep.

De voorzieningenrechter:

I.        wijst het verzoek toe;

II.       schorst het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee van 29 februari 2024;

III.      bepaalt dat de mestbak wordt afgedekt met deugdelijk vastgezet zeil, met uitzondering van:

a.       één dag in de drie weken, met het doel de mestbak te legen, en

b.       het moment waarop de mestbak wordt gevuld;

IV.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.

Gronden:

•        Zoals tijdens de zitting met partijen is besproken, beperkt de voorzieningenrechter zich tot een belangenafweging.

•        [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben belang bij het niet hoeven verwijderen of verkleinen van de mestbak voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. [partij] heeft daarentegen belang bij het verwijderen of verkleinen van de mestbak vanwege de door haar ervaren geuroverlast.

•        Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de door [partij] ervaren geuroverlast verminderd kan worden door de mestbak deugdelijk af te dekken met een zeil en dat alle partijen daarmee, als tijdelijk oplossing tot de uitspraak op het hoger beroep, kunnen leven. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het besluit van 29 februari 2024, onder die voorwaarde, te schorsen.

w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter

w.g. Van der Heijden
griffier

884-1080