Uitspraak 202401204/1/V3 en 202401204/2/V3


Volledige tekst

202401204/1/V3 en 202401204/2/V3.
Datum uitspraak: 12 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen en [vreemdeling 3],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 februari 2024 in zaken nrs. NL23.39337, NL23.39355, NL23.39352 en NL23.39347 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 15 december 2023 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 15 februari 2024 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, onder 2.6, over de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Van Breda
voorzieningenrechter

w.g. Dallinga
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024

18-1073