Uitspraak 202302404/3/R4


Volledige tekst

202302404/3/R4.
Datum uitspraak: 12 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

[verzoeker], wonend te Zeewolde, en anderen (hierna: [verzoeker] en anderen),

verzoekers,

om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de bij uitspraak van 28 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2903, getroffen voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van:

[belanghebbende]

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 9 maart 2023, in zaak nrs. 23/449 en 23/450 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Dronten,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 28 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2903) heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de besluiten van het college van 12 januari 2022 (OV 2021-1451) en 26 januari 2022 (OV 2021-1263) van kracht blijven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

[verzoeker] en anderen hebben verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2024, waar T.P.A.M. [verzoeker], bijgestaan door mr. R.A. Oosterveer en mr. M. de Boer, beiden advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Kovacsek, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. R.A. van Elst, advocaat te Groningen, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Artikel 8:87, eerste lid, van de Awb luidt: "De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid."

3.       Het verzoek van [verzoeker] en anderen strekt tot het opheffen van de bij uitspraak van 28 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2903) getroffen voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak bepaald dat de bij besluiten van onderscheidenlijk 12 januari 2022 en 26 januari 2022 verleende omgevingsvergunningen voor het huisvesten van arbeidsmigranten van kracht blijven totdat op het hoger beroep is beslist. Het belang van [verzoeker] en anderen bij de opheffing van de voorlopige voorziening is er volgens hen in gelegen dat het spuitseizoen is begonnen en zij hun gewassen moeten kunnen bespuiten met gewasbeschermingsmiddelen. Zij zijn door [belanghebbende] in een civiele procedure gedagvaard om te stoppen met het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen en de recent aangeplante bomen te verwijderen. Als [belanghebbende] kan blijven handelen alsof hij beschikt over de omgevingsvergunningen voor het huisvesten van arbeidsmigranten, kan hij afdwingen dat [verzoeker] en anderen de gewassen niet meer mogen bespuiten. Dit is volgens [verzoeker] en anderen van grote invloed op hun oogst, opbrengst en daarmee hun bedrijfsvoering.

4.       In reactie op het betoog van [belanghebbende] dat geen sprake is van spoedeisend belang, overweegt de voorzieningenrechter dat het spuitseizoen al is begonnen en [verzoeker] en anderen er belang bij hebben dat zij tijdens dat seizoen gewasbeschermingsmiddelen kunnen gebruiken in de nabijheid van de locaties waar de arbeidsmigranten worden gehuisvest. De voorzieningenrechter acht daarom spoedeisend belang aanwezig en zal beoordelen of het verzoek van [verzoeker] en anderen aanleiding geeft de eerder getroffen voorlopige voorziening op te heffen.

5.       Na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het verzoek om opheffing van de bij uitspraak van 28 juli 2023 getroffen voorlopige voorziening toe te wijzen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de situatie van [verzoeker] en anderen niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de uitspraak van 28 juli 2023. Weliswaar loopt er een civiele procedure, maar tijdens de zitting is gebleken dat die procedure nog lang kan duren en dat de uitkomst daarvan onduidelijk is. Bovendien heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter. Dat oordeel is niet bindend in de bodemprocedure bij de Afdeling en ook niet in een civiele procedure bij de rechtbank. Verder heeft de voorzieningenrechter in de belangenafweging in de uitspraak van 28 juli 2023 al betrokken dat de bedrijfsvoering van [verzoeker] en anderen kan worden belemmerd, voor zover hun agrarische gronden zich bevinden binnen een afstand van 50 m tot de locaties waar de arbeidsmigranten worden gehuisvest, namelijk de (voormalige) zorgboerderij en de woonunits. Ook heeft de voorzieningenrechter betrokken dat in de bestaande situatie, dat wil zeggen zonder de mogelijkheid van het huisvesten van de arbeidsmigranten, ook sprake is van een planregeling die een gevoelige functie op het perceel Roodbeenweg 17/17A mogelijk maakt, te weten een zorgboerderij. De voorzieningenrechter heeft op de zitting over het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening geen redenen gehoord om tot een andere belangenafweging te komen.

6.       Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Van Breda
voorzieningenrechter

w.g. De Jong
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024

628