Uitspraak 202400535/1/V3


Volledige tekst

202400535/1/V3.
Datum uitspraak: 8 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 19 januari 2024 in zaak nr. NL24.33 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 19 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Wat de vreemdeling in grief 1 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       In grief 2 klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank in haar oordeel dat de staatssecretaris model M122 niet aan de vreemdeling heeft uitgereikt, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 9 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1757. Deze grief slaagt.

3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris daarin niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het beroep van de vreemdeling. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten voor het beroep en het hoger beroep vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 19 januari 2024 in zaak nr. NL24.33, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;

III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;

IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Vos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024

872