Uitspraak 202204226/1/V3


Volledige tekst

202204226/1/V3.
Datum uitspraak: 8 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 juni 2022 in zaak nr. 20/9587 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 28 december 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Klerk, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd is onder artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft zij terecht betrokken dat de verblijfsvergunning van de vreemdeling in 2012 is ingetrokken wegens het plegen van meerdere ernstige misdrijven, dat de vreemdeling sindsdien onrechtmatig in Nederland verblijft en hij een actueel gevaar voor de openbare orde is. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling het gezinsleven met zijn kinderen beperkt invult en dat dat op afstand kan worden voortgezet. Wat de vreemdeling in hoger beroep heeft aangevoerd is onvoldoende voor een ander oordeel.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024

47-967