Uitspraak 202402093/1/V3, 202402093/2/V3 en 202402098/1/V3


Volledige tekst

202402093/1/V3, 202402093/2/V3 en 202402098/1/V3.
Datum uitspraak: 4 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 maart 2024 in zaak nr. NL24.9442 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

en op een verzoek van de vreemdeling om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 2 april 2024 in zaken nrs. 202401971/1/V3 en 202401971/2/V3, ECLI:NL:RVS:2024:1365.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 te verlaten.

Bij uitspraak van 27 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Daarnaast heeft hij verzocht om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 2 april 2024, in zaken nrs. 202401971/1/V3 en202401971/1/V3, ECLI:NL:RVS:2024:1365ECLI:NL:RVS:2024:1365.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. Tegen deze uitspraak heeft hij al eerder hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft zich in die procedure onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen (uitspraak van 2 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1365).

Het hoger beroep

2.       De vreemdeling betoogt dat het verbod op hoger beroep uit artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb doorbroken moet worden. Hij brengt daarvoor echter dezelfde redenen naar voren als in de zaak die leidde tot de uitspraak van 2 april 2024. Daar voegt hij aan toe dat de voorzieningenrechter van de rechtbank onvoldoende voortvarend op zijn herhaalde verzoek om een voorlopige voorziening beslist. Dit zijn echter geen omstandigheden die leiden tot een andere beoordeling dan in de uitspraak van 2 april 2024. Hieruit volgt namelijk niet dat sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, waardoor de vreemdeling geen eerlijk en onafhankelijk proces heeft gehad.

2.1.    De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

Het verzoek om herziening

3.       De bestuursrechter kan onder omstandigheden een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van nieuwe feiten en omstandigheden (artikel 8:119, eerste lid, van de Awb). De vreemdeling heeft zulke feiten of omstandigheden niet aangevoerd.

3.1.    Het verzoek om herziening wordt afgewezen.

Het verzoek om een voorlopige voorziening

4.       Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gelet op wat hiervoor is uiteengezet, afgewezen.

Proceskosten

5.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen;

II.       wijst het verzoek om herziening af;

III.      wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.

w.g. Verburg
voorzieningenrechter

w.g. Buntjer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024

962