Uitspraak 202207080/1/V3


Volledige tekst

202207080/1/V3.
Datum uitspraak: 5 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 december 2022 in zaak nr. NL22.13895 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2022 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.

Bij besluit van 21 juni 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 24 januari 2022 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 21 juni 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Wat betreft het besluit van 24 januari 2022 heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel toezending van het besluit naar het laatst bekende adres van de vreemdeling een andere geschikte wijze van bekendmaking is in de zin van artikel 3:41, tweede lid, van de Awb.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dallinga
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024

18-1073