Uitspraak 202400717/2/A3


Volledige tekst

202400717/2/A3.
Datum uitspraak: 3 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), hangende het hoger beroep van:

de minister van Algemene Zaken,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 20 december 2023 in zaak nr. 20/248 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2019 heeft de minister beslist op het door [wederpartij] ingediende verzoek om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) documenten openbaar te maken.

Bij besluit van 6 december 2019 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[wederpartij] heeft nader stukken ingediend.

[wederpartij] heeft de toestemming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2024, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. B.N. van der Roest, bijgestaan door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [wederpartij] heeft de minister op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van documenten over de benoemingen van mr. J.P.H. Donner en mr. T.C. de Graaf tot vice-president van de Raad van State in februari 2012 onderscheidenlijk oktober 2018. De minister heeft op dit verzoek beslist en daarbij besloten een deel van de documenten, te weten de notulen van de ministerraad, niet openbaar te maken. In het besluit op bezwaar heeft de minister het besluit van 13 februari 2019 gehandhaafd.

3.       De rechtbank heeft overwogen dat uit artikel 26, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad volgt dat ten aanzien van wat in de vergadering van de ministerraad wordt besproken of geschiedt een geheimhoudingsplicht geldt en dat de Staat er groot belang bij heeft dat deelnemers aan de ministerraad onbelemmerd met elkaar kunnen spreken en dat daarvoor noodzakelijk is dat hetgeen in de vergaderingen is besproken vertrouwelijk blijft. Dit belang strekt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zo ver dat documenten die betrekking hebben op wat in de ministerraad wordt besproken per definitie zijn uitgezonderd van de uit de Wob voortvloeiende verplichting tot openbaarmaking. Volgens de rechtbank moet er altijd een belangenafweging worden gemaakt waarbij de concrete omstandigheden van het geval te worden meegewogen, waaronder de feitelijke inhoud van de documenten en de actualiteit van de documenten. Omdat de notulen van de ministerraad waar het hier om gaat vooral feitelijkheden betreffen en gelet op het gegeven dat het gaat om inmiddels al gedateerde feitelijkheden valt volgens de rechtbank zonder nadere motivering van de minister niet in te zien waarom in dit concrete geval het belang van geheimhouding van de notulen van de ministerraad zwaarder weegt dan het belang bij openbaarheid. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 6 december 2019 vernietigd, en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

4.       De minister vraagt de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank te schorsen zolang niet op het hoger beroep is beslist. De minister heeft ter toelichting op het verzoek zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep zinledig wordt indien het gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank. De minister heeft in dit verband toegelicht dat indien hij gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank dit ertoe kan leiden dat onderdelen van de notulen van de ministerraad openbaar moeten worden gemaakt. Met het instellen van hoger beroep beoogt hij dat juist te voorkomen, aldus de minister.

5.       Gelet op artikel 6:16 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, heeft de wetgever ervoor gekozen om geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van hoger beroep. Het uitgangspunt is dus dat de minister ook al heeft hij hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Het is ook in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat de minister een nieuw besluit op bezwaar neemt, omdat een nieuw besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, in het kader van het hoger beroep kan worden beoordeeld. Als de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft, komt aan het nieuwe besluit de grondslag te ontvallen en zal het worden vernietigd.

6.       De motivering van het verzoek om voorlopige voorziening geeft geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De op de zitting door de gemachtigde van de minister geuite vrees dat een nieuw besluit met een andere motivering mogelijk tot verwarring kan leiden bij ministers en het publiek geeft daartoe evenmin aanleiding. De minister kan in het nieuwe besluit op bezwaar toelichten waarom hij een nieuw besluit heeft genomen.

De minister moet dus ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar nemen. Hierbij wordt benadrukt dat de minister dit moet doen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.

7.       Niet kan worden uitgesloten dat de minister in het nieuwe besluit op bezwaar door te beslissen met inachtneming van de rechtbankuitspraak zal besluiten tot openbaarmaking van gegevens waarvan hij met het hoger beroep beoogt te bereiken dat deze niet openbaar worden. Voorzover dit het geval is, zal de voorzieningenrechter bepalen dat feitelijke verstrekking achterwege zal blijven tot in hoger beroep zal zijn beslist. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen intreden die de hoger beroepsprocedure zinledig zouden maken. Van een zwaarder wegend algemeen belang bij openbaarmaking voorafgaand aan de beslissing in hoger beroep is niet gebleken.

8.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

9.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Algemene Zaken uiterlijk binnen zes weken gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2023 in zaak nr. 20/248, door opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te beslissen;

II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Algemene Zaken documenten niet feitelijk openbaar hoeft te maken voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;

III.      wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Koopmans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Koopmans
voorzieningenrechter

w.g. Soffner
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024

818