Uitspraak 202200018/1/A2 en 202200018/5/A2


Volledige tekst

202200018/1/A2 en 202200018/5/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 23 december 2021 in zaak nr. 21/3156 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor € 30.000,00 op grond van de Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag.

Bij besluit van 4 oktober 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] meegedeeld dat hij op basis van een lichte toets niet in aanmerking komt voor € 30.000,00.

Bij uitspraak van 23 december 2021 heeft de rechtbank op het door [appellant] ingestelde beroep beslist.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Na een eerder verzoek om voorlopige voorziening te hebben ingetrokken, heeft [appellant] de voorzieningenrechter op 12 februari 2024 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.

[appellant] heeft meerdere verzoeken om wraking ingediend. Deze zijn door de Afdeling afgewezen. Ook heeft [appellant] meerdere keren verzocht de behandeling van zijn hoger beroep op zitting uit te stellen. Zijn zaak is daarom ook aangehouden. De Afdeling heeft [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen laatstelijk uitgenodigd voor de zitting van 21 maart 2024.

[appellant] heeft zich voor het bijwonen van deze zitting, die ook via Teams kon worden gevolgd, afgemeld en een pleitnota ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2024, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Ouders die gedupeerd zijn in het kader van door hen aangevraagde kinderopvangtoeslag hebben recht op herstel. Daarvoor bestaan verschillende regelingen. De Catshuisregeling is gemaakt om gedupeerde ouders sneller en ruimer te compenseren. [appellant] heeft zich voor herstel aangemeld bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT). In de zogeheten lichte of eerste toets wordt beoordeeld of degene die zich heeft aangemeld recht heeft op herstel. Hierbij wordt gekeken naar gegevens die de UHT al heeft en of op grond hiervan recht bestaat op € 30.000,00. Hierna volgt een integrale beoordeling. Een persoonlijk zaakbehandelaar bekijkt dan het volledige dossier en zoekt uit waar degene die zich heeft gemeld recht op heeft.

3.       Niet meer in geschil is dat [appellant] zich op17 januari 2021 heeft aangemeld voor het zogeheten herstel kinderopvangtoeslag. Bij het besluit van 4 oktober 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] meegedeeld dat hij op grond van de lichte toets niet voor herstel in aanmerking komt.

Bij besluiten van 21 januari 2022 heeft de dienst na een integrale beoordeling [appellant] laten weten dat hij geen recht op een tegemoetkoming of compensatie heeft.

Bij besluit van 27 oktober 2022 heeft de dienst de door [appellant] tegen de besluiten van 4 oktober 2021 en 21 januari 2022 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld en dit beroep zal in april 2024 door de rechtbank Midden-Nederland op zitting worden behandeld.

In deze zaak staat het hoger beroep van [appellant] tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor € 30.000,00 van 17 januari 2021 centraal. Deze zaak gaat dus niet over het al dan niet recht hebben op € 30.000,00 of over de andere verzoeken van [appellant] die niet zien op herstel kinderopvangtoeslag.

Hoger beroep en de beoordeling daarvan

4.       [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist en dat de dienst daarom voor elke dag dat niet is beslist een dwangsom van € 10.000,00 moet betalen.

5.       De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. [appellant] heeft geen reëel of actueel belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. De reden hiervan is de volgende. De Belastingdienst/Toeslagen heeft al op 4 oktober 2021 op de aanvraag van 17 januari 2021 beslist. Vast is komen te staan - en dit is ook door de dienst schriftelijk erkend - dat deze beslissing te laat was en dat de maximale dwangsom is verbeurd. Het bedrag is ook op de rekening van [appellant] gestort. Op de zitting in hoger beroep heeft de dienst verklaard dat deze dwangsom nooit hoeft te worden terugbetaald en niet zal worden verrekend. [appellant] heeft in deze procedure over het niet tijdig beslissen, dus gekregen wat hem voor ogen stond. In zo’n geval heeft voortzetting van de procedure geen zin.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

7.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

9.       Voor [appellant] betekent dit dat hiermee een einde is gekomen aan de procedure over het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 17 januari 2021. Of [appellant] al dan niet recht heeft op herstel en dus op € 30.000,00 staat centraal in zijn zaak die de rechtbank Midden-Nederland in april 2024 op zitting zal behandelen. Op die uitspraak kan de voorzieningenrechter niet vooruitlopen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Daalder
voorzieningenrechter

w.g. Bindels
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024

85