Uitspraak 200304900/1


Volledige tekst

200304900/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2003.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de stichting "Stichting Behou Gerard Dou" en anderen, gevestigd respectievelijk wonend te Amsterdam,
verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2003, kenmerk A03/0002 DMB 2003, heeft verweerder krachtens artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de melding geaccepteerd van de gemeentelijke dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer: projectbureau Noord/Zuidlijn (hierna: het projectbureau) voor een verandering van haar inrichting, zijnde een werkplatform in de Singelgracht ter hoogte van de Boerenwetering, hoek Ruysdaelkade en de Stadhouderskade te Amsterdam.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Hierna zijn nog verschillende brieven van verzoekers ontvangen, waarin het verzoek nader is toegelicht.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door E. Visser, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.W. Beukenhorst en R.P.A. Kramer, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is het projectbureau, vertegenwoordigd door drs. W.M. van Dijk, daar gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 17 juli 2002, kenmerk A01/0030 MD 2001, heeft verweerder een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een werkplatform op palen ten behoeve van de aanleg van de Noord/Zuidlijn te Amsterdam. Het werkplatform dient ten behoeve van diverse grondwerkzaamheden die worden verricht in verband met de bouw van de ondergrondse metrostations ter plaatse van de Vijzelgracht en de Ferdinand Bolstraat/Ceintuurbaan. Op 19 mei 2003 heeft het projectbureau een melding gedaan voor een verandering van haar inrichting. De melding omvat als gevolg van een wijziging in het ontgravingsproces van de diepwanden van de stations Ceintuurbaan en de Vijzelgracht, een vermindering van de activiteiten op het werkplatform.

2.2. Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit op nader in hun verzoekschrift aangegeven gronden niet verenigen.

2.2.1. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, geldt – voorzover hier van belang – na acceptatie een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.

2.2.2. Bij uitspraak van 20 augustus 2003, 200204674/2, heeft de Afdeling de vergunning van 17 juli 2002 vernietigd. De bestreden acceptatie van de melding is met de op 17 juli 2002 verleende vergunning onlosmakelijk verbonden. Nu deze vergunning is vernietigd, is naar het oordeel van de Voorzitter aan het bestreden besluit met terugwerkende kracht de grondslag komen te ontvallen. Aan het bestreden besluit komt geen zelfstandige betekenis toe. Gezien het voorgaande is geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene Wet bestuursrecht. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Können
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2003.

301-414.