Uitspraak 202307194/4/R1


Volledige tekst

202307194/4/R1.
Datum beslissing: 19 februari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, ingekomen op 16 februari 2024, heeft [verzoeker] opnieuw verzocht om wraking van staatsraad mr. H.J.M. Besselink (hierna: de staatsraad) als voorzieningenrechter van de Afdeling belast met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak nr. 202307194/2/R1.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       Ingevolge artikel 8:16, vierde lid, van de Awb wordt een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

3.       Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 (hierna: de Wrakingsregeling) kan de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden, beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid of dezelfde leden betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

4.       Bij beslissing van 26 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:297, heeft de Afdeling het door [verzoeker] bij brief, ingekomen op 10 januari 2024, ingediende verzoek om wraking van de staatsraad in deze zaak afgewezen. Onder 4.1 van die beslissing staat dat de planning van een zitting een procesbeslissing is en het instrument van wraking niet is bedoeld om als rechtsmiddel daartegen aan te wenden. Het nu aan de orde zijnde verzoek om wraking berust in essentie op dezelfde gronden als het eerdere. Opnieuw heeft [verzoeker] aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de staatsraad bij de behandeling van deze zaak, door hem voor een zitting uit te nodigen, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn aangevoerde persoonlijke (medische) omstandigheden, waardoor hij zich mondeling onvoldoende kan verweren op een zitting en dat daarom zijn zaak volledig schriftelijk moet worden behandeld.

5.       De Afdeling oordeelt dat [verzoeker] in zijn nu aan de orde zijnde verzoek om wraking geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan hem bekend zijn geworden. Daarom laat de Afdeling op grond van artikel 8:16, vierde lid, van de Awb en artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling dit verzoek zonder een zitting te houden, buiten behandeling. Overigens is in de aanloop naar de zitting aan [verzoeker] meegedeeld dat hij zich ter zitting of via een videoverbinding door een derde kan laten vertegenwoordigen als hij zelf daar niet toe in staat is. Daarbij is vermeld dat dit geen advocaat hoeft te zijn, maar ook een familielid of een bekende kan zijn.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

laat het verzoek buiten behandeling.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024

853