Uitspraak 202204386/1/A2


Volledige tekst

202204386/1/A2.
Datum uitspraak: 21 februari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
2.       Stichting Lustwarande, gevestigd te Tilburg,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 9 juni 2022 in zaak nr. 21/1896 in het geding tussen:

Stichting Lustwarande

en

het college

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het college een aanvraag van Stichting Lustwarande om subsidie op grond van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant (hierna: de Subsidieregeling) afgewezen.

Bij besluit van 29 juni 2021 heeft het college het door Stichting Lustwarande daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 juni 2020, onder wijziging van de motivering, gehandhaafd.

Bij uitspraak van 9 juni 2022 heeft de rechtbank het door Stichting Lustwarande daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2021 vernietigd en het college opgedragen binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben het college en Stichting Lustwarande hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 6 september 2022 heeft het college het bezwaar van Stichting Lustwarande opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 19 juni 2020, onder verbetering van de motivering, gehandhaafd.

Stichting Lustwarande heeft gronden ingediend tegen het besluit van 6 september 2022.

Stichting Lustwarande heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft de individuele scoreformulieren van de leden van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 overgelegd met verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De Afdeling heeft, in een andere samenstelling, bij beslissing van 27 januari 2023, beperkte kennisneming van de door het college overgelegde stukken gerechtvaardigd geacht.

Stichting Lustwarande heeft toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2023, waar Stichting Lustwarande, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door mr. A Nauta-van den Boom, H. Leenen, C. van den Merendonk en E.M. Meuken-Kloosterman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Stichting Lustwarande organiseert exposities van hedendaagse sculpturen in het park De Oude Warande in Tilburg. Op 28 januari 2020 heeft Stichting Lustwarande een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Subsidieregeling voor een bedrag van € 470.000,00. Het college heeft de door Stichting Lustwarande ingediende aanvraag ter advisering voorgelegd aan de Adviescommissie BrabantStad Cultuur. Deze heeft een positief advies uitgebracht, waarbij zij aan de aanvraag van Stichting Lustwarande 263 punten heeft toegekend. Omdat het beschikbare budget ontoereikend is om alle aanvragen waarover positief advies is uitgebracht te kunnen honoreren, heeft de Adviescommissie BrabantStad Cultuur de aanvragen op basis van het aantal punten dat aan elke aanvraag is toegekend in een rangorde gezet en geadviseerd de aanvraag van Stichting Lustwarande te honoreren voor zover de beschikbare middelen dat toelaten.

Aan de afwijzing van de subsidieaanvraag van Stichting Lustwarande heeft het college ten grondslag gelegd dat het beschikbare budget niet toereikend is om de aanvraag in te willigen.

2.       Het college heeft het door Stichting Lustwarande tegen dit besluit gemaakte bezwaar voorgelegd aan de hoor- en adviescommissie voor bezwaarschriften en klachten Noord-Brabant (hierna: de bezwaaradviescommissie). De bezwaaradviescommissie heeft in haar adviezen van 2 november 2020 en 24 december 2020 geoordeeld dat de totstandkoming van het advies van de Adviescommissie BrabantStad Cultuur zodanig ernstige gebreken vertoont dat het college niet van dat advies heeft mogen uitgaan. Door dat advies desondanks aan het besluit van 19 juni 2020 ten grondslag te leggen voldoet dat besluit volgens de bezwaaradviescommissie niet aan het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Vanwege de adviezen van de bezwaaradviescommissie heeft het college besloten alle subsidieaanvragen die zijn ingediend binnen de tenderperiode van artikel 1.9 van de Subsidieregeling opnieuw ter advisering voor te leggen aan een nieuw samengestelde adviescommissie, te weten de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024. Deze heeft over de aanvraag van Stichting Lustwarande een positief advies uitgebracht, waarbij zij aan die aanvraag 260 punten heeft toegekend. De Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 heeft de aanvragen op basis van het aantal punten dat aan elke aanvraag is toegekend opnieuw in een rangorde gezet en geadviseerd om die bij de honorering van de aanvragen als uitgangspunt te nemen.

Het college heeft bij het besluit van 29 juni 2021 het door Stichting Lustwarande tegen het besluit van 19 juni 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de subsidieaanvraag vanwege het bereiken van het subsidieplafond gehandhaafd.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 29 juni 2021 in strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12, eerste lid, van de Awb onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college onvoldoende inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de rangorde van de aanvragen en de puntentelling voor Stichting Lustwarande en de hoger op de ranglijst geplaatste aanvragers. Het advies van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 bevat een beoordeling van de in de Subsidieregeling genoemde verdeelcriteria en een tabel met het per criterium door Stichting Lustwarande behaalde aantal punten. Daarmee heeft het college de totstandkoming van het aantal behaalde punten en de bepaling van de rangorde van de aanvragen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De rechtbank overweegt, met het oog op de in de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2258) genoemde effectieve rechtsbescherming en in navolging van de rechtbank Midden-Nederland in de uitspraak van 15 september 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:3958), dat een scoreformulier, zonder uitsplitsing in de naar individuele leden van de adviescommissie gegeven punten en zonder nadere toelichting, onvoldoende inzicht biedt in de totstandkoming van de puntentelling. De adviezen bieden volgens de rechtbank ook onvoldoende inzicht in de afwegingen die de adviescommissie heeft gemaakt. Dat inzicht is te meer van belang omdat de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 tot een rangorde komt die in zeer grote mate afwijkt van de eerdere rangorde van de  Adviescommissie BrabantStad Cultuur. Het college heeft daardoor volgens de rechtbank niet kunnen vaststellen of de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 de beoordelingssystematiek juist heeft toegepast.

De rechtbank heeft hierbij opgemerkt dat het geven van het benodigde inzicht in de individuele beoordelingen en vergaderverslagen niet meebrengt dat de informatie uitgesplitst moet worden naar te herleiden individuele leden van de adviescommissie. Deze documenten behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, die het college op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb voor de beoordeling van het bestreden besluit aan de rechtbank moet overleggen. Onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb kan het college de rechtbank evenwel mededelen dat alleen zij kennis mag nemen van die stukken.

De rechtbank heeft het college tot slot niet gevolgd in zijn stelling, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1233), dat de gevolgde procedure deugdelijk en zorgvuldig is uitgevoerd, alleen al omdat niet is gebleken dat deze uitspraak betrekking heeft op de beoordeling van een tendersubsidiebesluit, zoals hier aan de orde.

Hoger beroep van Stichting Lustwarande

4.       Stichting Lustwarande betoogt dat de rechtbank de opdracht aan het college onvoldoende heeft gedefinieerd en daarin ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan het niet of onvoldoende uitvoeren van deze opdracht door het college. Stichting Lustwarande voert ook aan dat zij gedwongen is om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de termijn die de rechtbank aan het college heeft gegeven om een nieuw besluit te nemen de hogerberoepstermijn overschrijdt.

4.1.    Als aan de voorwaarden van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is voldaan, wordt het besluit dat een bestuursorgaan ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft genomen, mede gelet op artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van het geding in hoger beroep. Dit maakt dat een beroep van rechtswege tegen een dergelijk besluit ontstaat, ten behoeve van degene die beroep bij de rechtbank had ingesteld maar niet zelf hoger beroep heeft ingesteld. Of een besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank wordt genomen nadat de hogerberoepstermijn is verstreken is daarbij niet van belang. Bij de beoordeling van dit beroep kan, als de aangevoerde gronden daartoe aanleiding geven, aan de orde komen of het bestuursorgaan op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Stichting Lustwarande was dus niet gedwongen om hoger beroep in te stellen om gronden aan te kunnen voeren tegen het besluit van 6 september 2022 en de rechtbank was niet gehouden om in haar uitspraak een voorziening te treffen voor het geval het college de opdracht van het college niet of onvoldoende zou uitvoeren. Hetgeen Stichting Lustwarande in hoger beroep heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Voor zover Stichting Lustwarande in hoger beroep gronden heeft aangevoerd tegen het besluit van 6 september 2022, zullen die hierna onder 10 bij de bespreking van het beroep van rechtswege aan de orde komen.

Hoger beroep van het college

5.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 29 juni 2021 onzorgvuldig is voorbereid, onvoldoende is gemotiveerd en dat het college niet heeft voldaan aan de vergewisplicht.

Het college voert daartoe allereerst aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een scoreformulier, zonder uitsplitsing in de naar de individuele leden van de adviescommissie gegeven punten en zonder nadere toelichting, onvoldoende inzicht biedt in de totstandkoming van de puntentelling. Uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 juni 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:240), waarnaar ook de rechtbank heeft verwezen, volgt weliswaar dat een passende verantwoording is vereist, opdat inzichtelijk is op welke wijze de beoordelingscriteria hebben geleid tot de deskundigenoordelen. In het geval van een collegiaal tot stand gekomen beoordeling kan deze passende verantwoording evenwel ook op andere wijze worden gegeven, bijvoorbeeld door inzicht te geven in de verslagen van de vergaderingen van de adviescommissie. Een uitsplitsing naar de puntentoekenningen van de individuele leden is pas aan de orde indien in de advisering de onderbouwing voor de puntenscore niet is terug te vinden. In dit geval zijn de scoreformulieren door de individuele leden gebruikt voor hun eigen gedachtevorming en hebben als startpunt voor de beraadslaging tijdens de vergaderingen gediend. De individuele scoreformulieren zijn niet van betekenis geweest voor de collegiaal tot stand gekomen puntenwaardering. In het advies van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 is per verdeelcriterium een onderbouwing gegeven van de gemeenschappelijk toegekende score.

Het college voert in dit verband ook aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de individuele beoordelingen en de vergaderverslagen tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren. De individuele scoreformulieren maken geen deel uit van het advies en zijn op zichzelf evenmin te beschouwen als adviezen. Openbaarmaking van deze documenten doet ernstig afbreuk aan het uitgangspunt dat binnen de adviescommissie vrijelijk van gedachten moet kunnen worden gewisseld, zonder dat de verantwoordelijke daarop naderhand kan worden aangesproken. Het openbaar maken van de individuele beoordelingen, opmerkingen, aantekeningen en scores staat volgens het college eveneens op gespannen voet met de in het Reglement Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 neergelegde principes.

Het college voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft kunnen vaststellen of de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 de beoordelingssystematiek juist heeft toegepast, omdat zij tot een rangorde komt die in zeer grote mate afwijkt van de eerdere rangorde van de Adviescommissie BrabantStad Cultuur. Die eerdere rangorde is op geen enkele wijze betrokken bij de advisering door de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 en het college heeft die adviescommissie ook verzocht om daarvan geen kennis te nemen. De eerdere rangorde heeft daarom geen relevantie voor dit geschil. De Adviescommissie BrabantStad Cultuur heeft daarnaast een andere werkwijze gehanteerd door te werken met deeladviescommissies en het college heeft het advies van deze commissie niet gebruikt vanwege gebleken vooringenomenheid. De afwijkingen tussen de twee adviezen is verder eigen aan intersubjectieve deskundigenbeoordeling van cultuursubsidieaanvragen, die maakt dat niet alle verschillen in uitkomst zich laten verklaren.

Het college voert tot slot aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021. Uit die uitspraak volgt dat, ongeacht of sprake is van een tenderprocedure, in geval van kunstsubsidies aan de aanvrager in voldoende mate inzicht moet worden verschaft in de gedachtegang die ten grondslag ligt aan het gevolgde advies en dat de bestuursrechter de adviezen van adviescommissies slechts terughoudend kan toetsen. Het college heeft aan het in de uitspraak van 9 juni 2021 vermelde vereiste voldaan door aan Stichting Lustwarande voldoende inzicht te geven in de totstandkoming van de rangorde, de puntentelling, de beoordeling en de door de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 gemaakte afwegingen.

5.1.    Allereerst overweegt de Afdeling over de individuele beoordelingen als volgt. Het college heeft individuele scoreformulieren overgelegd met een beroep op artikel 8:29 van de Awb. De Afdeling heeft bij de beslissing van 27 januari 2023 beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd geacht. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de individuele scoreformulieren. De Afdeling acht aannemelijk dat kennisneming door Stichting Lustwarande van de individuele scoreformulieren zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de leden van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024. Naar het oordeel van de Afdeling wegen deze belangen in dit geval zwaarder dan het belang van Stichting Lustwarande om kennis te kunnen nemen van de individuele scoreformulieren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de leden van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 voorafgaand aan het uitbrengen van het advies vrij van gedachten moeten kunnen wisselen.

Het college heeft verder gemotiveerd gesteld dat er geen woordelijk verslag van de vergaderingen van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 is gemaakt. De Afdeling acht deze verklaring niet ongeloofwaardig. Er is dus niet een dergelijk stuk dat als een op de zaak betrekking hebbend stuk zou kunnen worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vergaderverslagen tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren.

5.2.    Het betoog slaagt in zoverre.

5.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de genoemde uitspraak van 15 juli 2015, moet de motivering van een besluit op een aanvraag om een subsidie die wordt verdeeld volgens een zogeheten tendersysteem inzicht verschaffen in de totstandkoming van de rangschikking van de aanvragen. Omdat de rangorde mede wordt bepaald door de beoordeling van andere aanvragen, betekent dit dat de motivering van de afwijzing van de eigen aanvraag ook inzicht moet verschaffen in de beoordelingen van de aanvragen die hoger in de rangorde zijn geëindigd.

5.4.    Het college heeft voor de totstandkoming van de rangorde in bezwaar verwezen naar de adviezen van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024.

Indien een bestuursorgaan zich bij zijn besluitvorming laat adviseren door een deskundige, geldt als algemeen uitgangspunt dat het bestuursorgaan op het advies van de deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de betrokkene over het advies heeft aangevoerd. Het college heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021, aangevoerd dat dit algemene bestuursrechtelijke uitgangspunt ook geldt bij een subsidie die wordt verdeeld volgens een tendersysteem, zoals hier aan de orde. In de uitspraak van 9 juni 2021 heeft de Afdeling eveneens overwogen dat het erom gaat dat aan de subsidieaanvrager in voldoende mate inzicht wordt verschaft in de gedachtegang die aan het gevolgde advies ten grondslag ligt.

5.5.    De Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 heeft in het advies met betrekking tot de aanvraag van Stichting Lustwarande aan de hand van de verdeelcriteria uit artikel 1.12 van de Subsidieregeling de aanvraag beoordeeld en per verdeelcriterium een aantal punten toegekend. Stichting Lustwarande is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op het advies van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 kenbaar te maken en de adviescommissie heeft een reactie hierop gegeven. Stichting Lustwarande heeft in beroep en hoger beroep de juistheid en volledigheid van het advies niet betwist, noch de beoordeling van de hoger geëindigde aanvragen aan de orde gesteld.

Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat met dit advies in voldoende mate inzicht is gegeven in de totstandkoming van de puntentelling voor de aanvraag van Stichting Lustwarande. Dat de puntentelling in het advies van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 niet is uitgesplitst naar de door de individuele leden van de commissie gegeven punten, maakt de totstandkoming van de puntentelling in dit geval niet onvoldoende inzichtelijk. Het advies verschaft inzicht in de gedachtegang die aan het advies ten grondslag ligt. In het onderhavige geval is het niet noodzakelijk dat bekend is welke puntenscore een individueel lid van de commissie aan een aanvraag heeft toegekend. Leden van de adviescommissie hebben voorafgaand aan de vergaderingen van de commissie scoreformulieren ingevuld. Deze formulieren geven slechts voorlopige individuele oordelen weer, die tijdens de vergaderingen van de commissie nog kunnen wijzigen en die niet ten grondslag liggen aan het besluit van 29 juni 2021. Het uiteindelijke advies van de commissie is dus niet een optelsom of een gemiddelde van individuele scores. De motiveringsplicht van het college strekt daarom in dit geval niet zo ver dat ook inzicht had moeten worden gegeven in de individuele scoreformulieren.

Het college heeft ook terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de mate van afwijking tussen de rangorde waartoe de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 komt en de eerdere rangorde van de Adviescommissie BrabantStad Cultuur van belang heeft geacht. Het college heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat de adviezen van de Adviescommissie BrabantStad Cultuur vanwege gebleken vooringenomenheid niet aan de besluiten op de aanvragen ten grondslag konden worden gelegd en heeft daarom een opnieuw samengestelde adviescommissie over de aanvragen laten adviseren. Het advies van de Adviescommissie BrabantStad Cultuur heeft dus geen betekenis voor de beantwoording van de vraag of de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 de beoordelingssystematiek juist heeft toegepast.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college, door het advies van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 aan het besluit van 29 juni 2021 ten grondslag te leggen, dit besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, onvoldoende heeft gemotiveerd en dat het college niet heeft voldaan aan de vergewisplicht.

5.6.    Het betoog slaagt in zoverre eveneens.

Conclusie hoger beroepen

6.       Het hoger beroep van Stichting Lustwarande is ongegrond en het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt.

Beroep

7.       Het beroep is gericht tegen het besluit van 29 juni 2021. Dit besluit is vervangen door het besluit van 6 september 2022. Omdat het besluit van 6 september 2022 niet uitsluitend ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen, komt door de vernietiging van de aangevallen uitspraak niet de grondslag aan dit besluit te ontvallen. Het besluit van 6 september 2022 zal hierna in rechtsoverweging 10 en verder worden besproken. Onder 8 zal eerst het beroep tegen het besluit van 29 juni 2021 aan de orde komen.

8.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2282), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de betrokken bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. Stichting Lustwarande heeft in hoger beroep gesteld dat zij als gevolg van het wegvallen van de subsidiestroom schade heeft geleden. Voor deze stelling heeft Stichting Lustwarande evenwel geen begin van bewijs geleverd. Dit betekent dat het beroep bij gebrek aan procesbelang

niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.       Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 juni 2021 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

Beroep van rechtswege tegen het besluit van 6 september 2022

10.     Het college heeft bij het besluit van 6 september 2022 opnieuw beslist op het bezwaar van Stichting Lustwarande, dat bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 19 juni 2020, onder verbetering van de motivering, gehandhaafd. Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, wordt dit besluit, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Het college heeft zich in het besluit van 6 september 2022 aan de hand van de verslaglegging van de vergaderingen van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 en een nadere toelichting van de Adviescommissie professionele kunsten

2021-2024 van 2 augustus 2022 op het standpunt gesteld dat de leden van de commissie gezamenlijk tot een gemeenschappelijk gemotiveerde puntenwaardering per subsidieaanvraag zijn gekomen. De individuele scoreformulieren waren bedoeld voor de gedachtevorming van de leden van de adviescommissie ter voorbereiding van de vergaderingen en zijn alleen gebruikt als startpunt voor de beraadslaging. Ze zijn niet van betekenis geweest voor het collegiaal en op basis van consensus tot stand gekomen advies. Met de verslaglegging, het door de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 uitgebrachte advies en de toelichting van 2 augustus 2022 is op gepaste wijze inzicht geboden in de totstandkoming van de puntenwaardering en de daaruit voortvloeiende rangorde. Het advies en de daaruit voortvloeiende rangorde van de Adviescommissie BrabantStad Cultuur is op geen enkele wijze betrokken bij de advisering door de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024, zodat een vergelijking met dat advies niet kan leiden tot bruikbare conclusies, aldus het college.

11.     Stichting Lustwarande betoogt dat ook met het besluit van 6 september 2022 de beoordeling door de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 onnavolgbaar is. Zij kan op basis van de verslaglegging van de vergaderingen van de adviescommissie nog steeds niet nagaan hoe de beoordeling van de adviescommissie tot stand is gekomen. De notulen en de individuele scoreformulieren zijn ook nog altijd niet overgelegd.

11.1.  Zoals de Afdeling hiervoor onder 5.5 heeft overwogen, is met het advies van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 in voldoende mate inzicht gegeven in de totstandkoming van de puntentelling en strekt de motiveringsplicht voor het college in dit geval niet zo ver dat ook inzicht had moeten worden gegeven in de individuele scoreformulieren. Met de toelichting van 2 augustus 2022 op de gang van zaken van de commissie, die het college aan het besluit van 6 september 2022 ten grondslag heeft gelegd, heeft het college een nadere onderbouwing gegeven van zijn eerder ingenomen standpunt dat het advies collegiaal en op basis van consensus tot stand is gekomen. Hetgeen Stichting Lustwarande heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de individuele scoreformulieren desondanks moeten worden overgelegd.

Het college heeft met het besluit van 6 september 2022 alsnog een verslag van de vergaderingen van de Adviescommissie professionele kunsten 2021-2024 overgelegd, dat hij heeft ontvangen na navraag bij het bureau dat de vergaderingen van de adviescommissie heeft begeleid. Dit bij het besluit van 6 september 2022 aan de stichting verstrekte verslag bevat alleen een weergave van de bij de vergaderingen aanwezige leden van de commissie, mededelingen van procedurele aard en de door de adviescommissie als geheel per aanvraag gegeven beoordeling. Het college kon geen woordelijk verslag verstrekken, omdat, zoals hiervóór onder 5.1 overwogen, een dergelijk verslag ontbreekt.

11.2.  Het betoog faalt.

12.     Het beroep van rechtswege is ongegrond.

Proceskosten

13.     Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van Stichting Lustwarande ongegrond;

II.       verklaart het hoger beroep van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant gegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 9 juni 2022 in zaak nr. 21/1896;

IV.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

V.       verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 6 september 2022 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Komduur
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024

809