Uitspraak 200301089/1


Volledige tekst

200301089/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Delft,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 2 januari 2003 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2001 is appellant [verzoeker]) verboden om een incidentele festiviteit te organiseren die op 31 maart 2001 in het Floratheater zou plaatsvinden en waarvan is kennisgegeven op 15 maart 2001.

Bij besluit van 13 november 2001 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 januari 2003, verzonden op 8 januari 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van appellant van 21 maart 2001 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 18 april 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Schild, advocaat te Den Haag, en mr. M. Merkx en D. Toussaint, beiden ambtenaar van de gemeente en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant is van mening dat zijn in bezwaar gehandhaafde verbod tot het houden van een incidentele festiviteit, gezien alle feiten en omstandigheden, niet onredelijk dan wel onbegrijpelijk was. Gezien de hem toekomende discretionaire bevoegdheid had de rechtbank zich, aldus appellant, in het onderhavige geval tot een marginale toetsing dienen te beperken.

2.2. Hetgeen appellant betoogt slaagt niet. Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit op onjuiste wijze heeft getoetst. De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken, waaronder geluids- en politierapportages, terecht overwogen dat uit de constateringen en in het bijzonder de constatering dat live-muziek ten gehore gebracht werd niet, althans onvoldoende, gebleken is dat door de afwijking van de voor de inrichting geldende geluidsnormen het woon- en leefklimaat op ontoelaatbare wijze beïnvloed is geweest. Mede gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in het onderhavige geval niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het personeelsfeest waarop de kennisgeving van 15 maart 2001 betrekking had, de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze zou beïnvloeden. Hierbij acht de Afdeling nog van belang dat door appellant desgevraagd ter zitting is erkend dat hij destijds alvorens de ontheffing te weigeren heeft verzuimd, hetgeen thans bij verzoeken als hier aan de orde als vaste gedragslijn geldt, om te informeren naar de aard van de te organiseren festiviteit. Hetgeen appellant in hoger beroep overigens heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om de aangevallen uitspraak niet in stand te laten.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003

91-367.