Uitspraak 200304647/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2003:AI1433
- Datum uitspraak
- 19 augustus 2003
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 29 april 2003, kenmerk MIL 0303931, heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen ter zake van de spuit- en straalloods behorende bij de inrichting van verzoekster, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
- Voorlopige voorziening
- Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
200304647/1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2003, kenmerk MIL 0303931, heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen ter zake van de spuit- en straalloods behorende bij de inrichting van verzoekster, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. Th. A.G. Vermeulen, advocaat te
Rosmalen, en bijgestaan door [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door L.F. van het Hoofd, C.J. Siemons en F.A.A. van der Lans, allen ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [derde-belanghebbende], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 17 december 2002 heeft verweerder onder voorwaarden gedoogd dat in de inrichting van verzoekster spuit- en straalactiviteiten worden uitgevoerd zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer. In randvoorwaarde 3 van dit gedoogbesluit is, voorzover hier relevant, bepaald dat buiten de inrichting geen geurhinder mag worden veroorzaakt.
Het bestreden besluit betreft een aanzegging van bestuursdwang in het geval randvoorwaarde 3 van het gedoogbesluit niet wordt nageleefd.
2.2. Volgens verzoekster is het bestreden besluit ten onrechte genomen. Zij wijst er allereerst op dat dit besluit er primair op ziet dat randvoorwaarde 3 van het gedoogbesluit wordt nageleefd en dat het naleven van gedoogvoorwaarden niet met bestuurlijke handhavingsmiddelen kan worden afgedwongen. Vervolgens voert zij, kort weergegeven, aan dat geen sprake is van het overtreden van deze voorwaarde. Hiertoe verwijst zij naar het rapport van het [Adviesbureau] van 13 juni 2003.
2.2.1. Indien gedoogvoorwaarden niet worden nageleefd, ontvalt de grond aan de gedoogtoestemming en zal naar het oordeel van de Voorzitter moeten worden opgetreden tegen de oorspronkelijke overtreding, namelijk het zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer in werking zijn van de loods. Gelet op de considerans en het dictum van het bestreden besluit overweegt de Voorzitter echter dat het bestreden besluit er feitelijk toe strekt dat eerdergenoemde randvoorwaarde 3 door verzoekster wordt nageleefd. Geconcludeerd moet dan ook worden dat verweerder niet de oorspronkelijke overtreding, maar het overtreden van de gedoogvoorwaarde aan de onderhavige aanzegging van bestuursdwang ten grondslag heeft gelegd. De Voorzitter oordeelt dat het overtreden van gedoogvoorwaarden niet kan worden gelijkgesteld met het overtreden van bepalingen van de Wet milieubeheer. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met de wet. Reeds hierom ziet de Voorzitter voldoende grond voor toewijzing van het verzoek.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter voldoende aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam van 29 april 2003, kenmerk MIL 0303931 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schiedam in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 446,93; het bedrag dient door de gemeente Schiedam te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Schiedam aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2003
191-404.