Uitspraak 202206710/1/R4


Volledige tekst

202206710/1/R4.
Datum uitspraak: 17 januari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, wonend te Nijmegen,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Nijmegen, appellanten,

en

de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen West-13 (CPO Toekomstmuziek, Kerkstraat)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, de raad en CPO Toekomstmuziek hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 december 2023, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.E. Jurgens, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Voorts is op de zitting de vereniging CPO Toekomstmuziek, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 3 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een meer-generatie woongebouw voor 10 huishoudens, op een braakliggend perceel aan de Daniëlsweg in de Nijmeegse wijk Hees.

3.       [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] kunnen zich niet met dit bestemmingsplan verenigen. Zij vrezen onder meer voor een aantasting van het dorpse en groene karakter van de wijk Hees. Ook voeren zij onder meer aan dat hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast.

Wijze van toetsen

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Gebrek aan participatie

5.       [appellant sub 1] en anderen alsmede [appellanten sub 2] betogen dat er onvoldoende mogelijkheden tot participatie en daadwerkelijke inspraak waren bij de totstandkoming van het plan. Daartoe voeren zij aan dat bewoners alleen geïnformeerd zijn maar niet actief betrokken bij de voorbereiding van het plan. Ter zitting hebben [appellanten sub 2] daarbij erop gewezen dat er geen overleg is geweest met de buurt over wat een passende invulling zou zijn van het plangebied. Verder voeren zij aan dat de raad zich alleen de belangen van de initiatiefnemer heeft aangetrokken.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat het plan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Niet is gebleken dat de raad niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en een ieder heeft de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Dat [appellant sub 1] en anderen alsmede [appellanten sub 2] liever meer inspraak hadden willen hebben is begrijpelijk, maar de raad heeft voldaan aan de eisen die de wet aan de voorbereiding van het plan heeft gesteld. Hierbij merkt de Afdeling op dat geen rechtsregel een verplichting voor de raad met zich brengt tot het voeren van minnelijk overleg in het kader van de vaststelling van het plan.

Verder ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] naar voren hebben gebracht geen concrete feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad zich bij de besluitvorming uitsluitend de belangen van de initiatiefnemer heeft aangetrokken, dan wel dat in ander opzicht sprake is geweest van vooringenomenheid. Strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb doet zich derhalve niet voor.

Deze betogen slagen niet.

Stedenbouwkundige inpassing

6.       [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing.

Zij wijzen daarbij op de volgens hen afwijkende maximale bouwhoogte van 14 m. Zij voeren verder aan dat in strijd met een goede ruimtelijke ordening deze ontwikkeling niet in samenhang met de overige ontwikkelingen in Hees, zoals de ontwikkeling van het St. Jozefklooster en Zwembad West, is bezien. Hierdoor heeft het bestemmingsplan een gebrek aan stedenbouwkundige samenhang.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de nabij het plan gelegen Villa de Beuken een maximaal toegestane bouwhoogte van 12 m heeft. Verder is er in de omgeving van het plangebied een woning toegestaan met een maximale toegestane bouwhoogte van 10 m. Hoewel het plan met een maximum bouwhoogte van 14 m in hogere bebouwing voorziet dan in de omgeving is toegestaan, is het verschil in hoogte relatief beperkt. De Afdeling is mede gelet hierop van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de in het plan toegestane bebouwing vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, niet onaanvaardbaar is. Dat de raad na afweging van alle belangen, waarbij onder meer rekening is gehouden met stedenbouwkundige aspecten, een andere keuze heeft gemaakt dan die overeenkomt met de wens van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2], valt binnen de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan toekomt. Verder heeft de raad gelet op de beleidsruimte die de raad bij het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan toekomt, een groter gewicht kunnen toekennen aan de urgentie van het plan (voor nieuwe woningen) dan aan het wachten op de totstandkoming van een  toekomstige integrale visie waarin andere ontwikkelingen in de omgeving zijn meegenomen. Hierbij tekent de Afdeling aan dat in het algemeen een grote behoefte aan woningbouw bestaat.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen alsmede [appellanten sub 2] hebben bedoeld dat de raad ten onrechte een zogenoemd postzegelplan heeft vastgesteld, en deze ontwikkeling niet tezamen met de overige ontwikkelingen in Hees in één plan heeft opgenomen, overweegt de Afdeling dat de raad bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan beleidsruimte toekomt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:538). Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de Afdeling is er geen sprake van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen genoemde overige ontwikkelingen in Hees en de ontwikkeling in het plangebied dat de raad er niet toe heeft mogen besluiten die gronden niet in het plangebied op te nemen.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

7.       Verder betogen [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] dat het plan zal leiden tot een aantasting van hun privacy. Verder wijzen zij op verkeersoverlast als gevolg van het plan.

7.1.    De Afdeling is van oordeel dat de raad heeft mogen concluderen dat de gevolgen voor [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] van het plan wat betreft het aspect privacy niet onevenredig zijn. Hierbij betrekt de Afdeling dat de afstand van het bouwvlak tot hun tuinen minimaal 30 m bedraagt en daarmee aanzienlijk is, zeker in een semi-stedelijke omgeving.

Verder heeft de raad zich op het standpunt  mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast. De Afdeling acht hierbij van belang dat het plan zal leiden tot een verkeersgeneratie van ongeveer 67 motorvoertuigbewegingen per dag. De toename van verkeer als gevolg van de ontwikkeling is beperkt.

Deze betogen slagen niet.

Alternatieve ontsluiting

8.       [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ondeugdelijk gemotiveerd is ingegaan op de voorgestelde alternatieve ontsluiting van het plangebied via het Daniëlspad. Een ontsluiting langs die route, zoals nader door hen op de zitting toegelicht, zou de verkeersoverlast voor hen verminderen.

8.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De raad heeft toegelicht dat een ontsluiting via het Daniëlspad ruimtelijk niet aanvaardbaar is, omdat daarmee een groene zone zou worden  onderbroken en een ontsluiting daar mogelijk tot verkeersonveilige situaties zou kunnen leiden, aangezien het Daniëlspad ook door langzaam verkeer wordt gebruikt.

De Afdeling stelt, gelet op deze toelichting van de raad, vast dat de alternatieve ontsluiting is afgewogen bij de vaststelling van het plan en de Afdeling is van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor die alternatieve ontsluiting is gekozen.

Het betoog slaagt niet.

Overige betogen

9.       De Afdeling stelt vast dat de voorzieningenrechter in overweging 7.2 van de uitspraak van 19 april 2023 in zaaknummer 202206710/2/R4 heeft geoordeeld over het betoog dat een integraal plan gemaakt had moeten worden. Ook is de voorzieningenrechter ingegaan op de gevolgen van het plan voor de flora en fauna, in overweging 10.2 van die uitspraak. De Afdeling ziet geen redenen om deze oordelen van de voorzieningenrechter niet te volgen.

Verder gaat de Afdeling niet inhoudelijk in op het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] dat het plan negatieve gevolgen heeft voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Wat betreft dit betoog kan artikel 8:69a van de Awb (het relativiteitsvereiste) aan hen worden tegengeworpen. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat zij op meer dan 2 km afstand wonen van een Natura 2000-gebied, zodat dit geen onderdeel is van hun directe leefomgeving.

De tijdens de zitting door [appellanten sub 2] gewenste compensatie voor verlies aan woongenot als gevolg van het plan, begrijpt de Afdeling als een verzoek om planschadevergoeding. Een verzoek om planschadevergoeding wordt echter behandeld in een aparte procedure en kan in deze procedure over het bestemmingsplan dus niet aan de orde komen.

Voorts overweegt de Afdeling dat de stelling dat bodemverontreiniging dreigt onvoldoende is onderbouwd. Verder bestond er vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen verplichting voor de raad om meer groen in het plan op te nemen dan hij heeft gedaan. Wat [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] voor het overige hebben aangevoerd (bijvoorbeeld over de breedte van de ontsluitingsweg) geeft eveneens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestemmingsplan vernietigd moet worden.

Deze betogen slagen derhalve niet.

Conclusie

10.     De beroepen zijn ongegrond.

11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024

418