Uitspraak 200303900/2


Volledige tekst

200303900/2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een agrarisch bedrijf met gespeende biggen en vleesvarkens gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie […], nummers […] en […]. Dit besluit is op 8 mei 2003 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juli 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en ing. E.J.M. Hoogstraten, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekers hebben bezwaren met betrekking tot de cumulatieve stankhinder. Volgens verzoekers heeft verweerder voor de bepaling van de waarde N gebruik gemaakt van een computerprogramma dat onvoldoende overeen komt met de geëxtrapoleerde grafiek uit het rapport “Beoordeling stankhinder door intensieve veehouderij” (Publicatiereeks Lucht no. 46, hierna: het rapport), hetgeen tot een onjuiste beoordeling van de cumulatieve stankhinder heeft geleid.

2.3. Verweerder heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten cumulatieve stankhinder de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 en het rapport als uitgangspunt genomen.

Voor de bepaling van de waarde van het aantal mestvarkeneenheden dat gezien de afstand tot het waarneempunt in een inrichting aanwezig mag zijn (N) heeft verweerder een rekenprogramma gehanteerd waarvan de formules zijn gebaseerd op de geëxtrapoleerde grafiek van het rapport, waarin volgens verweerder de waarde N nauwkeuriger is bepaald dan bij de hantering van de geëxtrapoleerde afstandgrafieken in het rapport mogelijk is.

2.4. De Voorzitter overweegt dat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat het door verweerder gehanteerde rekenprogramma voor de vaststelling van het toegestane aantal mestvarkeneenheden (N) waarden aangeeft die, met name op grotere afstanden, zodanig veel afwijken van de waarden die uit de geëxtrapoleerde afstandgrafieken kunnen worden afgeleid, dat dit rekenprogramma niet als voldoende nauwkeurig kan worden aangemerkt en niet als uitgangspunt mag worden genomen bij het bepalen van de waarde N.

Het bestreden besluit kan ten aanzien van de beoordeling van de door de onderhavige veehouderij veroorzaakte bijdrage aan de cumulatieve stankhinder in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

2.5. De Voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaren van 29 april 2003;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaren in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haaren te worden betaald aan verzoekers;

III. gelast dat de gemeente Haaren aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003

154-396.