Uitspraak 200300714/1


Volledige tekst

200300714/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2002, kenmerk CF/ 0204538, heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een asbestverwijderingsbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats],kadastraal bekend gemeente […], sectie […] buiten behandeling gelaten, omdat bij de aanvraag een akoestisch onderzoek ontbrak.

Bij besluit van 19 december 2002, verzonden op die dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op die dag, beroep ingesteld.

Bij brief van 10 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Franken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellante stelt zich op het standpunt dat haar bezwaarschrift ten onrechte ongegrond is verklaard, nu verweerder te snel ertoe over is gegaan haar aanvraag vanwege het ontbreken van een akoestisch onderzoek buiten behandeling te stellen. Tevens stelt appellante dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in de bezwaarprocedure.

2.2. Verweerder stelt dat appellante ruim 6 weken de tijd heeft gekregen het akoestisch onderzoek in te dienen en dat deze termijn kennelijk voldoende was, nu het akoestisch onderzoek binnen 4 weken nadat appellante de opdracht voor dit onderzoek verstrekte, bij verweerder is binnengekomen. Dat appellante pas na 6 weken na verweerders verzoek opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van het onderzoek, moet appellante aangerekend worden, aldus verweerder.

2.3. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

Van de bedoelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Awb slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen.

Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.

2.4. Vast staat dat de aanvraag is gedaan op 8 augustus 2002 en appellante op 4 september 2002 en ten tweede male op 4 oktober 2002 in de gelegenheid is gesteld haar aanvraag aan te vullen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3:18, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder derhalve, mede gelet op artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag wegens het ontbreken van een akoestisch onderzoek buiten behandeling te laten. Nu ten tijde van het bestreden besluit vaststond dat appellante de aanvraag niet tijdig heeft aangevuld heeft verweerder, gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb bovendien in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om af te zien van het horen van appellante in de bezwaarprocedure.

2.5. Het beroep is derhalve ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003

312-431.