Uitspraak 202101538/2/R3


Volledige tekst

202101538/2/R3.
Datum uitspraak: 1 november 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.       [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3.       [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4.       [appellant sub 4] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
5.       [appellant sub 5], wonend te Amsterdam,
appellanten,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:291 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het op 14 januari 2021 vastgestelde tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Amsterdam Centraal" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris een nadere motivering voor het bestreden besluit gegeven.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], Koch en anderen en [appellant sub 5] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       Het tracébesluit maakt wijzigingen aan het spoor mogelijk op en rond station Amsterdam Centraal. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] wonen nabij het station Amsterdam Centraal. Zij hebben in hun beroepschrift gewezen op een specifieke vorm van impulsgeluid dat ontstaat wanneer de treinen over het nabij hun woningen gelegen Kattenburgerspoorviaduct rijden. Het gaat dan met name om het noordelijke deel van het spoorviaduct.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 23.1 vastgesteld dat niet in geschil is dat het noordelijke deel van het Kattenburgerspoorviaduct een specifieke vorm van geluidhinder veroorzaakt die voor klachten zorgt bij omwonenden. Onder 23.2 heeft de Afdeling vervolgens overwogen dat onduidelijk is of in de projectsituatie, rekening houdend met de specifieke geluidhinder van het Kattenburgerspoorviaduct, de geluidproductieplafonds (hierna: GPP’s) nog steeds worden onderschreden. Ook heeft de Afdeling overwogen dat indien de specifieke geluidhinder van het Kattenburgerspoorviaduct niet of onvoldoende in de toetsing aan de GPP’s tot uitdrukking komt, het aan de staatssecretaris is om nader te beoordelen of er als gevolg van het tracébesluit een toename ontstaat van dit specifieke geluid, en zo ja, of die toename aanvaardbaar is met het oog op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5].

2.       Onder 24.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling een vergelijkbaar oordeel gegeven over de geluidhinder die ontstaat ten gevolge van het derde spoor van het bruggencomplex dat zich bevindt nabij de woningen van Koch en anderen. Uit het deskundigenbericht is namelijk gebleken dat ook dit derde spoor een specifieke vorm van geluid veroorzaakt, waarvan onduidelijk is of, rekening houdend met dit geluid, de GPP’s nabij het bruggencomplex in de projectsituatie nog steeds worden onderschreden. Ook is daarbij, net als ten aanzien van het Kattenburgerspoorviaduct, overwogen dat indien de specifieke geluidhinder van het bruggencomplex niet of onvoldoende in de toetsing aan de GPP’s tot uitdrukking komt, het aan de staatssecretaris is om nader te beoordelen of er als gevolg van het tracébesluit een toename ontstaat van dit specifieke geluid, en zo ja, of die toename aanvaardbaar is met het oog op het woon- en leefklimaat van Koch en anderen.

3.       Onder 59 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen 26 weken de onder 23.2 en 24.2 van de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.

Aanvullende onderzoeken en motivering

4.       De staatssecretaris heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een aanvullende motivering gegeven. In de aanvullende motivering heeft de staatssecretaris gesteld dat voor zowel het Kattenburgerspoorviaduct als het bruggencomplex nabij de woningen van Koch en anderen in het akoestisch onderzoek naar de GPP’s een brugtoeslag is gehanteerd overeenkomstig bijlage V van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en zoals opgenomen in het geluidregister. Bij het bepalen van de brugtoeslag dient volgens de staatssecretaris te worden uitgegaan van een representatieve operationele bedrijfssituatie. Voor beide locaties geldt dat het impulsgeluid geen representatieve operationele bedrijfssituatie betreft en om die reden geen onderdeel is van de brugtoeslag, aldus de staatssecretaris. Bij de vaststelling van het tracébesluit is volgens de staatssecretaris om die reden uitgegaan van een juiste brugtoeslag en daarmee ook terecht geconcludeerd dat de GPP’s ter hoogte van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], Koch en anderen en [appellant sub 5] in de projectsituatie niet worden overschreden.

5.       Hoewel de GPP’s in de projectsituatie niet worden overschreden, heeft de staatssecretaris in zijn aanvullende motivering onderkend dat de mogelijkheid bestaat dat vanwege een hoger aantal treinen en/of een hogere treinsnelheid, het impulsgeluid van zowel het Kattenburgerspoorviaduct als van het bruggencomplex nabij de woningen van Koch en anderen in de projectsituatie zou kunnen toenemen.

Wat betreft het Kattenburgerspoorviaduct heeft de staatssecretaris in zijn aanvullende motivering vermeld dat is besloten het noordelijke brugdek  van dit spoorviaduct geheel te vervangen. De staatssecretaris heeft hierbij verwezen naar een brief van ProRail van 17 juli 2023, waarin dit is bevestigd en waarin staat dat de vervanging van het brugdek wordt uitgevoerd voordat met de indienstelling van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer meer treinen over de betreffende brug gaan rijden. Daarnaast staat in de aanvullende motivering van de staatssecretaris dat tot die tijd op korte termijn herstelmaatregelen aan de bestaande brug worden uitgevoerd om het impulsgeluid te reduceren en dat wanneer uit monitoring blijkt dat de geluidniveaus toch weer toenemen, die herstelwerkzaamheden worden herhaald tot het noordelijke deel van het viaduct is vervangen.

Ten aanzien van het bruggencomplex nabij de woningen van Koch en anderen stelt de staatssecretaris, onder verwijzing naar een rapport van M+P raadgevende ingenieurs B.V. van 10 juli 2023, dat de belangrijkste oorzaak van het impulsgeluid is gelegen in meerdere ongelijkmatigheden in het loopvlak van de spoorstaven op het derde spoor van de spoorbrug over het Lozingskanaal. De deskundigen zijn het er volgens de staatssecretaris over eens dat de oorzaak geen verband houdt met de brugconstructie, zoals wel het geval is bij het Kattenburgerspoorviaduct, maar betrekking heeft op het onderhoud en beheer van de sporen. De staatssecretaris vermeldt in zijn aanvullende motivering dat in het voorjaar van 2024 vervangingswerkzaamheden zijn gepland ten aanzien van de sporen op en rond de brug over het Lozingskanaal. Door deze vervangingswerkzaamheden zullen de oorzaken van het impulsgeluid worden weggenomen, aldus de staatssecretaris. Daarop vooruitlopend zullen in 2023 al werkzaamheden worden uitgevoerd die de geconstateerde ongelijkmatigheden bij het derde spoor van de spoorbrug over het Lozingskanaal wegnemen, zo is in de aanvullende motivering van de staatssecretaris vermeld.

Geen zienswijzen

6.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], Koch en anderen en [appellant sub 5] hebben naar aanleiding van de aanvullende motivering van de staatssecretaris geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat zij hiertegen geen bezwaren hebben. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvullende motivering niet toereikend is.

Conclusie en slotoverwegingen

7.       Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], Koch en anderen en [appellant sub 5] gegrond. Het bestreden besluit van 14 januari 2021 tot vaststelling van het tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Amsterdam Centraal" moet wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.

8.       Omdat de staatssecretaris de motivering van het besluit van 14 januari 2021 heeft aangevuld en daarmee het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 januari 2021 in stand blijven. Dat betekent dat het tracébesluit kan worden uitgevoerd.

9.       De staatssecretaris moet het door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], Koch en anderen en [appellant sub 5] voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoeden.

De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van deze appellanten te vergoeden, omdat van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet is gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] tegen het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 14 januari 2021 tot vaststelling van het tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Amsterdam Centraal" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 14 januari 2021 tot vaststelling van het tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Amsterdam Centraal";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV.      gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 181,00 aan [appellant sub 1];

b. € 181,00 aan [appellant sub 2];

c. € 181,00 aan [appellant sub 3];

d. € 181,00 aan [appellant sub 4] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;

e. € 181,00 aan [appellant sub 5].

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzitter

w.g. Van Zuijlen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023

810