Uitspraak 202204404/1/V1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:3567
- Datum uitspraak
- 21 september 2023
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 16 december 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen, en een aanvraag om haar kinderen een mvv te verlenen, niet in behandeling genomen.
- Hoger beroep
- Vreemdelingenkamer - Overige
202204404/1/V1.
Datum uitspraak: 21 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 juli 2022 in zaak nr. 21/7350 in het geding tussen:
de vreemdeling, mede voor haar kinderen,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen, en een aanvraag om haar kinderen een mvv te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 18 november 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling, mede voor haar kinderen, gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling, mede voor haar kinderen, ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, mede voor haar kinderen, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
- De vreemdeling voert in de eerste grief terecht aan dat de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2357, onder 4.3, niet heeft onderkend dat in de Nederlandse wetgeving een specifieke bepaling ter implementatie van artikel 16, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn ontbreekt en dat het niet mogelijk is om artikel 3:2 van de Awb zo uit te leggen dat daarop de bevoegdheid tot nader onderzoek in de vorm van een simultaan gehoor bij gegronde vermoedens van een schijnhuwelijk kan worden gebaseerd. Hoewel de vreemdeling de klacht terecht voordraagt, slaagt de grief niet. De staatssecretaris is, overeenkomstig zijn met ingang van juli 2020 aangepaste werkwijze, vermeld in de uitspraak van 19 juni 2023, onder 4.5, in dit geval overgegaan tot nader onderzoek in de vorm van een simultaan gehoor, omdat vier individuele indicatoren daarvoor aanleiding gaven. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat de vreemdeling ter zitting van de rechtbank daarvan slechts één gemotiveerd heeft betwist. Onder die omstandigheden is het gebruik van het aldus verkregen bewijs toelaatbaar.
- Het hoger beroep leidt ook voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
- Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023
488-1042