Uitspraak 200204488/1


Volledige tekst

200204488/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten],
beide gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle van 9 juli 2002 in het geding tussen:

[partij] e.a., wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) aan appellanten vergunning verleend voor het aanleggen, hebben en gebruiken van een uitweg van het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 31 mei 2002 heeft het college, voorzover thans van belang, het daartegen door [partij] e.a. gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [partij] c.s. ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voorzover het college daarbij de uitritvergunning in stand heeft gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 30 oktober 2002 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 5 november 2002 hebben [partij] c.s. een reactie ingediend.

Bij besluit van 11 november 2002 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [partij] c.s. gemaakte bezwaar, dit, onder toevoeging van een voorschrift aan de bij besluit van 30 augustus 2000 verleende uitwegvergunning, wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Het hiertegen gerichte beroepschrift van [partij] c.s. van 14 januari 2003 is door de rechtbank naar de Raad van State doorgezonden, waar het op 15 januari 2003 is ingekomen. Deze brief is aangehecht.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere reacties ontvangen van [partij] c.s. en van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J. Possel, advocaat te Zwolle, [partij] c.s., vertegenwoordigd door [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.E. van den Broek-Bredewold, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 11 november 2002 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [partij] c.s. gemaakte bezwaar, dit wederom ongegrond verklaard, onder oplegging van een aanvullende voorwaarde aan de bij besluit van 30 augustus 2000 verleende uitwegvergunning. Aangezien hiermee niet volledig aan de bezwaren van appellanten is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht zich mede tot dit besluit uit te strekken.

2.2. De rechtbank heeft het tegen dit besluit van 11 november 2002 door [partij] c.s. ingestelde beroep met toepassing van artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, tweede lid, van die wet, ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling, die het zal betrekken in de beoordeling van voormeld besluit.

2.3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend is gemaakt.

Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

2.4. Het besluit van 11 november 2002 is, anders dan de hierop vermelde verzenddatum van 28 november 2002 aangeeft, eerst bij brief van 12 december 2002 aan [partij] c.s. toegezonden. Het op 15 januari 2003 bij de rechtbank ingekomen beroepschrift, tevens verzoek om een voorlopige voorziening, van [partij] c.s. is derhalve binnen de in artikel 6:7 van de Awb bedoelde termijn ingediend. Dit beroep is dan ook ontvankelijk.

2.5. Ingevolge artikel 2.1.5.3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Zwolle (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a een uitweg te maken naar de weg;

b van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Ingevolge het derde lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:

a de bruikbaarheid van de weg;

b het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

2.6. De voorzieningenrechter heeft het besluit van het college van 31 mei 2002 (gedeeltelijk) vernietigd wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de gevolgen van het verlenen van de gevraagde uitwegvergunning zonder daaraan voorschriften te verbinden ter beveiliging van de naast de uitweg gelegen boom, voor de belangen die artikel 2.1.5.3, derde lid, aanhef en onder d, van de APV beoogt te beschermen onevenredig nadelig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

2.7. Appellanten hebben betoogd dat de voorzieningenrechter het college ten onrechte niet is gevolgd in zijn standpunt, dat het begrip “groenvoorzieningen” in voormelde bepaling slechts betrekking heeft op gemeentelijk groen en dus niet strekt ter bescherming van een particuliere boom als de onderhavige.

Dit betoog slaagt. Het college heeft zich gelet op de tekst van en de toelichting op de onder d van artikel 2.1.5.3, derde lid, van de APV neergelegde weigeringsgrond en op de plaatsing van die bepaling in het hoofdstuk inzake de openbare orde op het standpunt mogen stellen dat die grond niet strekt tot bescherming van een op niet-openbaar privé-terrein staande boom.

2.8. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, is in de aanwezigheid naast de beoogde uitrit van de in geding zijnde boom derhalve geen feitelijke grondslag gelegen om met toepassing van artikel 2.1.5.3, derde lid, aanhef en onder d, van de APV, de door appellanten gevraagde vergunning te weigeren. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [partij] c.s. alsnog ongegrond verklaren.

2.9. Nu aan het besluit van 11 november 2002, dat rechtstreeks op de aangevallen uitspraak stoelt, de grondslag is komen te ontvallen, dient ook dat besluit te worden vernietigd. De hiertegen gerichte beroepen van appellanten en van [partij] c.s. zijn reeds daarom gegrond.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle van 9 juli 2002, 02/595;

III. verklaart het bij de rechtbank door [partij] c.s ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat het door appellanten voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 327,00) door de Secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald;

V. verklaart de beroepen van appellanten en [partij] c.s tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 31 mei 2002, PU02-3711, gegrond;

VI. vernietigt dat besluit.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003

383.