Uitspraak 200204377/1


Volledige tekst

200204377/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap “Aurora-Kontakt B.V.”, gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 juni 2002 in het geding tussen:

appellante

en

de raad van de gemeente Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 1999 heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) aan appellante krachtens de Verordening Nadeelcompensatie Souterrain Grote Marktstraat/Kalvermarkt (hierna: de verordening) ƒ 18.213,00 (€ 8.264,70) aan nadeelcompensatie toegekend voor de periode van maart 1997 tot eind 1997 en ƒ 6.674,77 (€ 3.028,88) voor de kosten van deskundigenbijstand.

Bij besluit van 14 september 2000 heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar wat betreft de periode van maart 1997 tot eind 1997 gegrond verklaard, de compensatie verhoogd tot ƒ 19.500,98 (€ 8.849,16) en voor het overige ongegrond.

Bij uitspraak van 27 juni 2002, verzonden op 9 juli 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 september 2002. Die laatste brief is aangehecht.

Bij brief van 28 oktober 2002 heeft de raad van antwoord gediend.

Bij brief van 1 mei 2003 heeft appellante nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door de directeur, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.H. Cramer Bornemann, ambtenaar bij de gemeente Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de raad nadeelcompensatie voor de werkzaamheden aan kabels en leidingen mocht weigeren en een drempel van 15% van de omzet als eigen risico mocht toepassen.

2.2. Evenzeer terecht heeft zij, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2001 in zaak nr. 200004867/1, BR 2002, blz. 877), het op zichzelf niet rechtens onjuist geacht dat de omzetschade, in het geval voldoende historische gegevens ontbreken, wordt berekend aan de hand van een filiaalvergelijking, waarbij omzetontwikkelingen van andere vestigingen van de onderneming een hulpmiddel zijn.

Zij heeft echter miskend dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vergelijking van de trendmatige omzetstijging het filiaal in Den Haag vergelijkbaar is met dat in Amsterdam, ondanks het feit dat de omzetstijging in dat laatste filiaal over de jaren 1995 en 1996 beduidend afwijkt van die van het filiaal in Den Haag. Het percentage van 0,27, dat de raad heeft gehanteerd ter bepaling van de compensatie van gederfde trendmatige omzetstijging, is daarom evenmin voldoende gemotiveerd.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voorzover daarbij het beroep ongegrond is verklaard tegen het besluit van 14 september 2000, voorzover dat betrekking heeft op de compensatie van gederfde omzetstijging. Voor het overige dient die uitspraak te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beslissing op bezwaar van 14 september 2000 vernietigen, voorzover het de gederfde trendmatige omzetstijging betreft.

2.4. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 juni 2002, AWB 00/11581 BESLUI, voorzover daarbij het beroep ongegrond is verklaard tegen het besluit van 14 september 2000, voorzover dat besluit betrekking heeft op de compensatie van gederfde omzetstijging;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 14 september 2000, kenmerk 2.1999.0206.001, in zoverre;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag in de door appellante in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Den Haag aan appellante te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Den Haag aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 545,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003

66-420.