Uitspraak 202300739/2/R2 en 202300739/1/R2


Volledige tekst

202300739/2/R2 en 202300739/1/R2.
Datum uitspraak: 7 juni 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:

1.       Sevem Trading B.V., De Run Trading B.V. en [verzoeker sub 1] (hierna: [verzoeker sub 1] en anderen), gevestigd respectievelijk wonend te Veldhoven,

2.       [verzoeker sub 2] en anderen, gevestigd respectievelijk wonend te Veldhoven,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Veldhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 20 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Kruisstraat 114b-116" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Druten Beheer B.V. heeft een schriftelijke reactie ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 april 2023, waar [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen, beiden vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Baarle-Nassau, en de raad, vertegenwoordigd door W. Akkermans, D. van der Ven en S. Clarenbach, zijn verschenen. Voorts is op de zitting De Druten Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met de toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van woningbouw ter plaatse van de percelen aan de Kruisstraat 114b-116 in Veldhoven, waaraan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Zeelst 2016" grotendeels een bedrijfsbestemming en gedeeltelijk een woonbestemming was toegekend.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen wonen en/of zijn gevestigd in de omgeving van het plangebied en zij vrezen dat als gevolg van het voorliggende plan hun bedrijfsvoering zal worden aangetast.

Participatie

3.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen stellen dat de voorontwerpfase bij de voorbereiding van het plan is overgeslagen en dat zij daarom niet eerder met de raad in overleg hebben kunnen treden. Zij stellen dat dit in strijd is met het beleidsdocument "Tijdelijke kaders voor participatie bij ruimtelijke initiatieven", waarmee juist wordt beoogd te voorkomen dat de burgers en bedrijven worden geconfronteerd met ontwikkelingen waarop zij geen invloed meer kunnen uitoefenen. Zij stellen dat zij over onder meer de geluidoverlast afspraken hebben willen maken met de initiatiefnemer en dat zij daartoe in hun zienswijzen ook concrete handreikingen hebben gedaan.

3.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door de raad gevolgde bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) en de Awb is verlopen. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van deze in de Wro en Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet of onvoldoende bieden van inspraak in deze eerdere fase heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het voorliggende plan. Daarbij wordt verder nog in aanmerking genomen dat het door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen bedoelde beleidsdocument "Tijdelijke kaders voor participatie bij ruimtelijke initiatieven" ook niet verplicht tot het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan. Overigens heeft de raad uiteengezet dat initiatiefnemer een participatietraject heeft doorlopen en dat hij daartoe een participatieplan en een omgevingsdialoog heeft opgesteld. Tot slot heeft de raad daarbij toegelicht dat initiatiefnemer met [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen rondetafelgesprekken heeft gevoerd en dat voor omwonenden twee informatiebijeenkomsten zijn georganiseerd.

Het betoog slaagt niet.

Nut en noodzaak

4.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen stellen dat er voldoende behoefte bestaat aan de bedrijfsgebouwen die in het plan worden getransformeerd tot woningen en dat deze bedrijfsgebouwen zouden moeten worden behouden. Zij stellen dat de raad ook niet heeft aangetoond dat het bedrijventerrein geschikter is voor woningbouw en voor deze woningen geen andere locaties zouden bestaan.

4.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de raad in het kader van de goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan diende te bezien of de voorziene ontwikkeling passend is voor deze gronden. Zoals de raad heeft gesteld en in paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting is beschreven, bestaat er een grote behoefte aan de in het plan voorziene woningen. Omdat de voormalige bedrijfsgebouwen in het plangebied al geruime tijd leeg staan en gezien deze woningbehoefte, heeft de raad ervoor gekozen om het betrokken plangebied te herontwikkelen voor woningbouw. Daarbij heeft de raad voorts van belang geacht dat het hier gaat om een inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad de ruimtelijke noodzaak van de voorziene ontwikkelingen op de onderhavige planlocatie voldoende heeft onderbouwd. De niet nader onderbouwde stellingen van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen dat het bedrijventerrein zou dienen te worden behouden en niet zou zijn aangetoond dat het plangebied geschikter is voor woningbouw, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin tot de conclusie leiden dat de raad het hier voorliggende plan redelijkerwijs niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.

Het betoog slaagt niet.

VNG-brochure en akoestisch onderzoek

5.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat de raad zich bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet heeft gehouden aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG aanbevolen richtafstanden ten opzichte van hun bedrijven en dat ook de bevindingen van het "Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 25 oktober 2022 van bureau De Roever Omgevingsadvies niet voldoende zijn om deze afwijkingen van de aanbevolen richtafstanden uit de VNG-brochure te kunnen rechtvaardigen.

Daartoe stellen zowel [verzoeker sub 1] en anderen als [verzoeker sub 2] en anderen dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte wordt uitgegaan van gemengd gebied. Zij stellen dat in een gemengd gebied naast woningen ook andere functies moeten voorkomen. Volgens hen zijn bij het bedrijventerrein echter alleen woningen en kleinschalige bedrijven toegestaan en komen daar geen andere functies voor, zoals horeca en winkels. Verder stellen zij dat het voorliggende plangebied evenmin is gelegen aan een hoofdinfrastructuur.

[verzoeker sub 1] en anderen betogen dat hun bedrijf De Run Trading B.V. moet worden aangemerkt als bedrijf uit milieucategorie 3.1 en dat op grond van de VNG-brochure in gemengd gebied een richtafstand van 30 m dient te worden aangehouden. Zij betogen dat met het voorliggende plan slechts een afstand van 2 m wordt aangehouden, waardoor ter plaatse van de voorziene woningen er geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Zij stellen dat de toekomstige bewoners mogelijk klachten zullen indienen die ertoe zouden kunnen leiden dat hun bedrijfsvoering zal worden belemmerd.

[verzoeker sub 2] en anderen betogen voorts dat bij de vaststelling van het plan niet voldoende rekening is gehouden met het proefdraaien van sportmotoren op het buitenterrein bij hun bedrijf op een afstand van minder dan 10 m van de voorziene woonblokken F en G. Zij vinden de weerlegging van de raad dat het proefdraaien niet zal leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden niet realistisch. Daarnaast hebben zij gewezen op de op het middenterrein voorziene appartementen en het zicht dat vanaf de balkons van deze appartementen op hun bedrijf zal bestaan.

5.1.    De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de raad voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene woningen aansluiting heeft gezocht bij in de VNG-brochure opgenomen geluidwaarden. In de VNG-brochure is een onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". Uit deze VNG-brochure volgt dat onder rustige woonwijk wordt verstaan een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding en waar vrijwel geen andere functies, zoals bedrijven of kantoren, voorkomen. Uit de VNG-brochure blijkt dat onder een gemengd gebied dient te worden verstaan een gebied met matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen andere functies voorkomen waaronder winkels, horeca en kleine bedrijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat, zoals de raad ook heeft toegelicht en in het akoestisch onderzoek is beschreven, bij dit plangebied sprake is van matige tot sterke menging van functies. Daarbij is van belang dat in de directe omgeving van het plangebied  naast woningen andere functies voorkomen, waaronder meerdere bedrijven. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad bij het plan heeft kunnen uitgaan van het omgevingstype gemengd gebied.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

5.2.    De voorzieningenrechter overweegt daarnaast het volgende over het betoog van [verzoeker sub 1] en anderen dat in het akoestisch onderzoek is onderbouwd dat op het perceel aan de Kruisstraat 110 een groothandel in (bedrijfs-)voertuigen is gevestigd en dat een dergelijk bedrijf in beginsel dient te worden ingedeeld in milieucategorie 3.1, terwijl op basis van het daar vigerende bestemmingsplan alleen bedrijfsactiviteiten uit milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het college op 14 januari 2009 conform artikel 8.4.2 van het bestemmingsplan "Zeelst" onder voorwaarden een vrijstelling heeft verleend voor het bedrijf, omdat deze bedrijfsvoering met inachtneming van de daaraan gestelde voorwaarden vergelijkbaar zou zijn met de bedrijven uit milieucategorie 2. Daargelaten of deze bedrijfsactiviteiten moeten worden ingedeeld in milieucategorie 2 of 3.1, overweegt de voorzieningenrechter dat in beide gevallen niet kan worden voldaan aan de aanbevolen richtafstanden uit de VNG-brochure en dat de raad daarom akoestisch onderzoek heeft laten verrichten naar de geluidsbelasting van het bedrijf. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat bij de beoogde woningen aan de richtwaarden uit de VNG-brochure en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Abm) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan. Uit het akoestisch onderzoek volgt verder dat bij de beoogde woningen in woonblok W niet aan de richtwaarden uit de VNG-brochure en de grenswaarden uit het Abm voor het maximaal geluidniveau wordt voldaan. In het akoestisch onderzoek staat echter dat die overschrijdingen worden weggenomen door de noordgevel van woonblok W uit te voeren als een dove gevel, hetgeen in artikel 7.4.3 van de planregels is verzekerd. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de voorziene woningen in zoverre dan ook sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering van [verzoeker sub 1] en anderen als gevolg van het plan niet op onaanvaardbare wijze zal worden belemmerd.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

5.3.    Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter het volgende over het betoog van [verzoeker sub 2] en anderen dat er in het akoestisch onderzoek is beschreven dat op het perceel aan de Kruisstraat 120 een motorenhandel is gevestigd en dat daarvoor in de VNG-brochure een richtafstand van 10 m is geadviseerd. Omdat ten opzichte van de woonblokken F en G niet aan de richtafstand wordt voldaan, is in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting van het bedrijf ter plaatse van de voorziene woningen nader onderzocht. Bij het beoordelen van de geluidbelasting van het bedrijf van [verzoeker sub 2] en anderen is, anders dan zij veronderstellen, blijkens paragraaf 3.2 van het akoestisch onderzoek ook rekening gehouden met het proefdraaien van voertuigen. Daartoe is van belang dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor het proefdraaien van deze voertuigen is uitgegaan van een bronvermogen van maximaal 95 dB(A) gedurende twee uur in de dagperiode en dat het proefdraaien van voertuigen is verdeeld over het buitenterrein door middel van in totaal vijf puntbronnen.

In het akoestisch onderzoek staat dat aan de aanbevolen richtwaarden in de VNG-brochure en de grenswaarden uit het Abm voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximaal geluidniveau wordt voldaan, indien tussen deze woonblokken F en G en het bedrijf een kokowall wordt aangelegd met een bouwhoogte van 5 m en op de tweede verdieping geen verblijfsruimten mogen worden gerealiseerd. Ofschoon het begrip "verblijfsruimte" niet in de planregels wordt gedefinieerd, heeft de raad redelijkerwijs aansluiting kunnen zoeken bij de definitie in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012 dat er sprake moet zijn van "een in een verblijfsgebied gelegen ruimte voor het verblijven van personen". De raad heeft de maatregelen tevens voldoende gewaarborgd in de artikelen 6.2.1, onder e, 6.2.2, onder d, en 6.4.3 van de planregels en heeft genoegzaam onderbouwd dat door deze maatregelen vanaf de balkons van de appartementen ook geen zicht op het betreffende bedrijf zal bestaan. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook in zoverre bij de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering van [verzoeker sub 2] en anderen ten gevolge van het plan niet op een onaanvaardbare wijze zal worden belemmerd.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

Planbegrenzing

6.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen stellen dat zij omdat niet aan de richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan beiden aan de raad voorstellen hebben gedaan om de bedrijfsbebouwing op hun percelen aan de Kruisstraat 110 respectievelijk Kruisstraat 120 te wijzigen op zo’n manier dat geluidbuffers ontstaan in de richting van de beoogde woningen. Zij willen ter compensatie daarvan dat aan een deel van hun percelen een uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheid wordt toegekend om ter plaatse woningen te bouwen. Zij zijn van mening dat, gezien het voorgaande, de voornoemde percelen ook hadden moeten worden meegenomen bij het voorliggende plan.

6.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de raad beleidsruimte heeft bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een planbegrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In wat [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben gesteld, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgelegde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de voorzieningenrechter eveneens in aanmerking dat [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat hier sprake is van een zodanige samenhang tussen het onderhavige plangebied en de door hen aangehaalde percelen dat dit voor de raad aanleiding had moeten vormen om bij de vaststelling van het voorliggende plan voor een ruimere planbegrenzing te kiezen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

7.       De beroepen zijn ongegrond.

8.       Aangezien op de beroepen is beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verzoeken om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb af te wijzen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen ongegrond;

II.       wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. van Baaren, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter

w.g. Van Baaren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023

914