Uitspraak 202301919/1/R4 en 202301920/1/R4


Volledige tekst

202301919/1/R4 en 202301920/1/R4.
Datum uitspraak: 6 juni 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Stichting Laka, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,

en

de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (hierna: ANVS),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2023 heeft ANVS aan Transnubel N.V. een kernenergiewetvergunning verleend voor het vervoeren op Nederlands grondgebied en het buiten Nederlands grondgebied (doen) brengen van bestraalde splijtstoffen (hierna: vervoersvergunning).

Bij besluit van 16 februari 2023 heeft ANVS aan N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (hierna: EPZ) een kernenergiewetvergunning verleend voor het overbrengen van bestraalde splijtstoffen van Nederland naar Frankrijk (hierna: overbrengingsvergunning).

Tegen deze besluiten heeft Laka bezwaar gemaakt.

Laka heeft de voorzieningenrechter in beide zaken verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

ANVS heeft een reactie op beide verzoeken om voorlopige voorziening ingediend.

EPZ en Transnubel en Laka hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken gevoegd op een zitting van 25 mei 2023 behandeld, waar Laka, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en ANVS, vertegenwoordigd door mr. E. Koornwinder, advocaat te Den Haag, en mr. M.D.P. Kali en ir. M.G. Ter Morshuizen, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting EPZ en Transnubel, beide vertegenwoordigd door mr. A. Span en mr. C.N.J. Kortmann, advocaten te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Laka stelt zich volgens haar statuten ten doel de natuur en het milieu te beschermen tegen vervuiling in het algemeen en tegen straling, radioactiviteit en kernenergie in het bijzonder. Zij voert aan dat de vanuit Borssele te vervoeren en naar Frankrijk over te brengen bestraalde splijtstoffen daar niet zullen worden verwerkt en daar zullen achterblijven. Ter onderbouwing wijst zij op in 2015 en 2021 door de Franse stralingsautoriteit, l’Autorité de sûreté nucléaire (hierna: ASN), gedane uitlatingen. Mochten de splijtstoffen wel worden verwerkt, dan zal het na opwerking teruggewonnen uranium niet opnieuw als reactorbrandstof worden gebruikt. Dit alles betekent volgens Laka dat Nederland in strijd met Franse wetgeving nucleair afval naar Frankrijk overbrengt. Als de voorzieningenrechter hierin aanleiding ziet de overbrengingsvergunning te schorsen, verzoekt Laka ook de vervoersvergunning te schorsen, ook al heeft zij tegen die vergunning geen zelfstandige gronden ingebracht.

2.       ANVS betoogt dat spoedeisend belang bij de verzoeken ontbreekt. Daarbij wijst ANVS erop dat radioactief afval altijd te traceren is. Het is aan Frankrijk om radioactief afval aan Nederland retour te zenden en Nederland is verplicht deze afvalstoffen aan te nemen.

Dit betoog faalt. Afwijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening maakt het mogelijk de bestraalde splijtstoffen naar Frankrijk te vervoeren en over te brengen. Aannemelijk is dat EPZ hiertoe zal overgaan om het splijtstofopslagbassin te legen. Dit alleen al maakt dat spoedeisend belang is betrokken bij de verzoeken.

3.       ANVS wijst erop dat de bevoegde Franse autoriteit (ASN) op 23 januari 2023 toestemming heeft verleend voor het overbrengen van de in Nederland bewerkte splijtstoffen. Gelet hierop is de weigeringsgrond in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen hier niet van toepassing. Per e-mail is van de zijde van de Franse autoriteit ook nog bevestigd dat de overbrenging niet leidt tot strijd met Franse wetgeving. Verder is Nederland op grond van de overeenkomst met Frankrijk verplicht op verzoek van Frankrijk radioactieve afvalstoffen ontstaan bij de opwerking van uit Nederland afkomstige bestraalde splijtstoffen in Frankrijk terug te nemen.

3.1.    EPZ en Transnubel voeren in gelijke zin aan dat er geen weigeringsgronden voor de vergunningen zijn en dat toetsing aan de Franse wetgeving niet aan de orde is.

4.       Nederland en Frankrijk hebben overeenkomsten gesloten over de verwerking in Frankrijk van Nederlandse bestraalde splijtstofelementen. ANVS heeft aan de overeenkomst van 20 april 2012 (Trb. 2012, 93) getoetst. Die overeenkomst maakt het, in navolging van eerdere overeenkomsten uit 1979 en 2009, mogelijk dat gebruikte splijtstoffen van de reactor in Borssele Frankrijk worden binnengebracht en binnen een tijdsbestek van zes jaar bij de fabriek in La Hague worden verwerkt. Het radioactief afval afkomstig van deze verwerking wordt naar Nederland teruggezonden. Ook daarvoor is in de overeenkomst een termijn opgenomen.

5.       De voorzieningenrechter ziet niet in dat ANVS met de verlening van de overbrengingsvergunning heeft gehandeld in strijd met de overeenkomst uit 2012. Dat in die overeenkomst wordt verwezen naar Franse wetgeving, die de opslag van radioactief afval afkomstig van de verwerking van uit het buitenland afkomstige gebruikte splijtstoffen verbiedt, betekent niet dat in Nederland inhoudelijk aan die wetgeving moet worden getoetst. Laka heeft verder niet betoogd dat de overbrengingsvergunning strijdig is met het bepaalde in of krachtens de Kernenergiewet of het Unierecht.

ANVS mag in beginsel afgaan op de toestemming van ASN. Die autoriteit toetst of is voldaan aan de Franse wetgeving. De door ASN gegeven toestemming ziet op het overbrengen van bestraalde splijtstoffen, niet op het overbrengen van nucleair afval. De voorzieningenrechter ziet in het licht van die toestemming geen aanleiding voor de veronderstelling dat die splijtstoffen in Frankrijk niet zullen worden verwerkt of dat het na opwerking teruggewonnen uranium niet opnieuw als brandstof zal worden gebruikt en daarom als afval in Frankrijk zal achterblijven. Evenmin ziet hij in het licht van de overeenkomst aanleiding voor de veronderstelling dat het bij verwerking ontstane radioactieve afval niet voor opslag naar Nederland zal terugkeren. Nederland zal de ontvangst daarvan niet kunnen weigeren.

5.1.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hangende de te nemen beslissing in bezwaar een voorlopige voorziening inzake de overbrengingsvergunning te treffen. Om die reden is er ook geen aanleiding om dit voor de vervoersvergunning te doen. De verzoeken worden afgewezen.

6.       ANVS hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Wortmann
voorzieningenrechter

w.g. Bechinka
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2023

371