Uitspraak 202300980/2/R4


Volledige tekst

202300980/2/R4.
Datum uitspraak: 22 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Stichting Belangen Wijkersloot en omstreken, gevestigd in Wijk bij Duurstede, en anderen (hierna: SBW en anderen)

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Houten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2022 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het realiseren en in werking hebben van windpark Goyerbrug. De vergunning is verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a (bouwen), c (strijdig gebruik) en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Tegen dit besluit hebben onder meer SBW en anderen beroep ingesteld.

SBW en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 mei 2023, waar SBW en anderen, vertegenwoordigd door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, en mr. A. Kwint-Ocelíková, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.W. Holtkamp en mr. M.E. Velzen-de Boer, beiden advocaat te Utrecht, en B. Tettelaar-van Nunen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Windpark Goyerbrug B.V., vertegenwoordigd door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het windpark bestaat uit vier windturbines in lijnopstelling nabij de Goyerbrug ten zuiden van het Amsterdam-Rijnkanaal.

3.       Het beroep van SBW en anderen is ingesteld, en het verzoek is gedaan, door SBW, de Stichting Redichem-De Geeren, en een groot aantal inwoners van onder meer Culemborg en Wijk bij Duurstede.

4.       In reactie op het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning heeft vergunninghouder, Windpark Goyerbrug B.V., toegelicht dat zij niet eerder een aanvang zal nemen met het realiseren van de windturbines dan nadat het bestreden besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Een aantal voorbereidende werkzaamheden zullen echter wel met gebruikmaking van de omgevingsvergunning plaatsvinden in de tussenliggende periode, dat wil zeggen voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Het gaat volgens vergunninghouder hierbij om het aanleggen van tijdelijke en permanente bouwwegen, het realiseren van de kraanopstelplaatsen in de nabijheid van de voorziene windturbines, en om het aanleggen van kabels tussen de turbineposities. Onder de beoogde voorbereidende werkzaamheden valt in ieder geval niet het aanleggen van fundamenten van de windturbines, aldus vergunninghouder.

5.       Gelet op de door de vergunninghouder gegeven toelichting is de  voorzieningenrechter van oordeel dat een spoedeisend belang ontbreekt bij het schorsen van de omgevingsvergunning voor zover daarin de toestemming is vervat voor alle andere activiteiten dan de hiervoor genoemde voorbereidende werkzaamheden. Hoewel niet vast is komen te staan dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is voor deze voorbereidende werkzaamheden, zal de voorzieningenrechter daarvan wel uitgaan, omdat dit tussen partijen niet in geschil is. De beoordeling van de voorzieningenrechter zal zich dus beperken tot de vraag of er aanleiding bestaat de voorlopige voorziening te treffen dat de hiervoor genoemde voorbereidende werkzaamheden niet mogen plaatsvinden zolang de Afdeling niet heeft geoordeeld over de omgevingsvergunning in de bodemprocedure. Deze vraag zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van een afweging van de betrokken belangen van partijen.

6.       Op de zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen gesproken over de gevolgen van de voorbereidende werkzaamheden in het licht van de bezwaren die verzoekers daartegen hebben aangevoerd. Vergunninghouder heeft toegelicht dat de aanleg van wegen geen onomkeerbare gevolgen heeft en dat de tijdelijke ruimtelijke gevolgen hiervan gering zijn. Dat geldt ook voor het aanleggen van de kabels tussen de turbineposities. Dit is niet bestreden door SBW en anderen. Over de kraanopstelplaatsen heeft vergunninghouder toegelicht dat nabij de beoogde locaties van de windturbines een niet permanente bodembedekking zal worden gerealiseerd bestaande uit zand of een ander materiaal. Deze laag zal worden "platgewalst" of geëgaliseerd. De verdere vormgeving van de opstelplaatsen wordt verricht door de "kraanaannemer", dat wil zeggen het bedrijf dat in opdracht van vergunninghouder de windturbines gaat plaatsen, met gebruik van een hijskraan. Concreet moeten hiertoe zware houten schotten kruislings op elkaar worden geplaatst op de gestorte en geëgaliseerde (zand)laag. Het plaatsen van deze houten schotten vindt echter plaats (kort) voordat wordt aangevangen met de bouwwerkzaamheden en dus nadat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Het storten van het zand of ander materiaal heeft geringe ruimtelijke gevolgen. Bovendien zijn deze gevolgen omkeerbaar. De voorzieningenrechter volgt SBW en anderen daarom ook niet in de stelling dat nader onderzoek naar de bodemsamenstelling ter plaatse van de kraanopstelplaatsen plaats moet vinden voordat de voorbereidende werkzaamheden worden verricht.

7.       Aan hun verzoek om voorlopige voorziening hebben SBW en anderen nog ten grondslag gelegd dat de gevolgen van de stikstofemissie van de voorbereidende werkzaamheden voor de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden niet inzichtelijk zijn gemaakt, althans zij twijfelen aan de juistheid van de gemaakte stikstofberekening, in het bijzonder de daarbij gehanteerde invoergegevens.

7.1.    Aan de omgevingsvergunning ligt een onderzoek naar de stikstofdepositie ten grondslag. Het gaat om de notitie "Berekening stikstofdepositie tijdens aanlegfase Windpark Goyerbrug" van bureau Waardenburg van 19 juli 2022, die gevoegd is als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing. Uit deze notitie en de daaraan ten grondslag liggende AERIUS-berekening volgt dat op alle rekenpunten binnen een straal van 50 km van de aanlegwerkzaamheden de stikstofdepositie 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Gelet daarop leidt volgens deze notitie de aanlegfase van het project niet tot een aantasting van beschermde natuurgebieden.

SBW en anderen hebben tegen het stikstofonderzoek en de AERIUS-berekening ingebracht dat de gehanteerde invoergegevens over de inzet van het materieel afwijken van de invoergegevens die ten grondslag hebben gelegen aan een eerdere AERIUS-berekening van 2 augustus 2019. Deze berekening uit 2019 gaat volgens SBW en anderen uit van een aanmerkelijk langere inzet van het materieel. Het totaal aantal uren dat het materieel in gebruik is om het windpark te realiseren is ruim 50 procent hoger dan in de berekening uit 2022.

Hoewel vergunninghouder heeft toegelicht waarom de gehanteerde invoergegevens uit 2022 verschillen ten opzichte van die uit 2019, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de gegeven onderbouwing te beoordelen. De reden daarvoor is dat volgens het rapport van Antea van 4 december 2019 de stikstofberekening van september 2019 heeft uitgewezen dat het project niet leidt tot stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden. Dus ook indien de stikstofberekening uit 2022 uitgaat van een niet reële vermindering van het aantal uren dat benodigd is voor de aanlegwerkzaamheden, bestaat geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de hier aan de orde zijnde voorbereidingswerkzaamheden leiden tot stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden. Hierbij is ook van belang dat, zoals ook is opgemerkt door vergunninghouder op zitting, de verrichte AERIUS-berekening ziet op alle activiteiten die nodig zijn voor de realisatie van het windpark, terwijl het in de fase tot de uitspraak in de bodemzaak alleen zal gaan om de emissie en depositie van de hiervoor genoemde voorbereidende werkzaamheden.

8.       Vergunninghouder heeft nog gesteld dat de beroepsgronden van SBW en anderen over onder meer de stikstofdepositie niet kunnen leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hierop in te gaan in deze uitspraak.

9.       Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat SBW en anderen geen zwaarwegend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter

w.g. Milosavljević
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023

739