Uitspraak 202206886/1/A3 en 202206886/2/A3


Volledige tekst

202206886/1/A3 en 202206886/2/A3.
Datum uitspraak: 16 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te [woonplaats],
verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2022 in zaak nr. 21/4847 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het CAK.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 heeft het CAK het verzoek van [verzoekster] om verwijdering van haar persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) afgewezen.

Bij besluit van 9 september 2021 heeft het CAK het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6765, heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het CAK heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 mei 2023, waar het CAK, vertegenwoordigd door mr. J.M. Nijman, is verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

Inleiding

3.       [verzoekster] is erkend als ‘gemoedsbezwaarde’ voor de Zorgverzekeringswet. Zij is daarom ontheven van de verzekeringsplicht. In plaats van premie betaalt [verzoekster] een bijdragevervangende belasting. Deze belasting wordt gestort op de rekening van het CAK. [verzoekster] heeft het CAK verzocht om het opgebouwde spaartegoed aan haar terug te betalen. Het CAK heeft de brief opgevat als een verzoek om verwijdering van persoonsgegevens op grond van de AVG. Bij het besluit van 18 juni 2021 heeft het CAK dit verzoek afgewezen. Volgens het CAK is het verwerken van de gegevens noodzakelijk om een wettelijke taak uit te voeren. Daarnaast mogen de gegevens op grond van de Archiefwet 1995 ook niet vernietigd of verwijderd worden. Het CAK heeft bij het besluit van 9 september 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat in de Zorgverzekeringswet geen grondslag bestaat om de al betaalde bijdragevervangende belasting aan [verzoekster] terug te laten storten. [verzoekster] beschouwt haar bijdrage als een verzekering, waartegen zij gemoedsbezwaren heeft, maar volgens de wettelijke systematiek is dat een bijdragevervangende belasting. Het is niet aan de rechter om zich te mengen in de politieke afwegingen die bij de keuze voor deze systematiek een rol hebben gespeeld. Volgens de rechtbank dient het CAK op grond van de Zorgverzekeringswet een rekening te openen en is het bevoegd om persoonsgegevens van de gemoedsbezwaarde te verwerken. In geval van een wettelijke verwerkingsverplichting, bij het vervullen van een taak van algemeen belang of bij het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan een instelling is verleend, is het niet mogelijk persoonsgegevens te verwijderen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het besluit van 9 september 2021 op goede gronden is genomen.

Hoger beroep

5.       [verzoekster] voert aan dat de rechter van de rechtbank, mr. F.P. Lauwaars, partijdig was. De rechter probeerde op de zitting [verzoekster] ervan te overtuigen dat het CAK het goed had gedaan. De rechter had ten onrechte geen belangstelling voor haar toelichting en bewijzen.

5.1.    Uit de aantekeningen van de rechtbank volgt dat [verzoekster] op de zitting verschillende keren op haar Verklaring gemoedsbezwaren heeft gewezen en heeft gezegd dat daarin alles duidelijk staat. Ook heeft [verzoekster] gewezen op haar nadere stuk van 28 december 2021. De rechter heeft gezegd dat niet wordt betwist dat [verzoekster] gemoedsbezwaarde is, maar dat een gevolg daarvan was dat zij bij het CAK terechtkwam. Ook heeft de rechter gezegd dat zij de systematiek zo heeft begrepen dat er twee smaken zijn, namelijk: verzekeren of spaartegoed opbouwen. Dat tegoed dient voor het geval [verzoekster] in de toekomst medische kosten heeft. Zoals de voorzieningenrechter de zittingsaantekeningen leest, heeft de rechter geprobeerd met [verzoekster] de systematiek van de Zorgverzekeringswet te bespreken. Dat geeft geen blijk van een partijdige houding van de rechter. De rechter heeft bovendien aan het eind van de zitting gezegd dat zij zich in de wetgeving zou gaan verdiepen en ook dat zij het standpunt van [verzoekster] kent. Niet is gebleken dat de rechter de toelichting en bewijzen van [verzoekster] niet bij de uitspraak heeft betrokken.

Het betoog slaagt niet.

6.       [verzoekster] stelt dat zij gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering. Zij wijst op de punten 4, 5, 6 en 9 van de door haar op 27 november 2013 ondertekende Verklaring gemoedsbezwaren. [verzoekster] betoogt dat het CAK zonder haar toestemming op haar naam (civielrechtelijke) verbintenissen met zorgverzekeraars is aangegaan. Het CAK pleegt volgens haar valsheid in geschrifte en identiteitsfraude. Dit is strafbaar. Ook is het gelet op artikel 82 van de AVG een onregelmatige verwerking van haar persoonsgegevens. Ook is een contract dat door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gebracht, vernietigbaar op grond van het Burgerlijk Wetboek.

6.1.    De gronden die [verzoekster] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is voldoende gemotiveerd op die gronden ingegaan en heeft die verworpen. [verzoekster] is een andere mening toegedaan, maar heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6. en 7. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Daaraan voegt de voorzieningenrechter nog toe dat het feit dat [verzoekster] in de Verklaring gemoedsbezwaren heeft verklaard dat zij tegen alle sociale verzekeringswetten en elke vorm van verzekering gemoedsbezwaren heeft, niet betekent dat de Zorgverzekeringswet voor haar helemaal niet geldt. Op grond van de artikelen 2, 57, en 70 van de Zorgverzekeringswet moet [verzoekster] daarom een bijdragevervangende belasting betalen, die het CAK vervolgens voor haar op een rekening beheert. De wetgever ziet deze systematiek niet als een verzekering. Gelet op artikel 70, dertiende lid, van de Zorgverzekeringswet mag het CAK persoonsgegevens van [verzoekster] verwerken. Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat het CAK de persoonsgegevens van [verzoekster] niet hoefde te verwijderen omdat de verwerking ervan in strijd met de AVG zou zijn.

Wat betreft het betoog dat er handelingen zijn verricht die in strijd zijn het Burgerlijk Wetboek en er strafbare feiten zijn gepleegd, is de bestuursrechter niet bevoegd daarover te oordelen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Verheij
voorzieningenrechter

w.g. Konings
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023

612

BIJLAGE | Wettelijk kader

Zorgverzekeringswet

Artikel 2

1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.

2. In afwijking van het eerste lid is niet verzekeringsplichtig:

a. […];

b. de natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van de Wet langdurige zorg.

3. […].

Artikel 57

1. Van de persoon die op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel b, niet verzekeringsplichtig is, wordt bijdragevervangende belasting geheven, tot het bedrag van de in artikel 43, eerste lid, bedoelde inkomensafhankelijke bijdrage dat deze persoon verschuldigd zou zijn als hij verzekeringsplichtig zou zijn.

2. en 3. […].

4. De rijksbelastingdienst stort de belasting, bedoeld in het eerste lid, op de rekening, bedoeld in artikel 70, eerste dan wel tweede lid.

Artikel 70

1. Het CAK opent voor iedere gemoedsbezwaarde, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, een rekening, waarop de geheven inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42, achtste lid, en de bijdragevervangende belasting, bedoeld in artikel 57, eerste lid, worden gestort.

2. […]

3. Tot de rekening is geen ander begunstigd dan het CAK.

4. Het saldo wordt door het CAK gebruikt voor het doen van:

a. uitkeringen ter vergoeding van kosten van zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11, voor zover deze zijn verleend aan een gemoedsbezwaarde voor wie de rekening in stand wordt gehouden, of aan een tot zijn huishouding behorend kind, jonger dan achttien jaar;

b. uitkeringen als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel d.

5. Uitkeringen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, worden slechts op verzoek van een gemoedsbezwaarde voor wie de rekening in stand wordt gehouden, gedaan.

6. […]

7. Het CAK heft een rekening op indien alle gemoedsbezwaarden voor wie de rekening in stand werd gehouden, verzekeringsplichtig zijn geworden dan wel zijn overleden.

[…]

9. Het CAK zorgt per gemoedsbezwaarde of huishouding, bedoeld in het tweede lid, voor een ordentelijke administratie van de stortingen op en de uitkeringen ten laste van de rekening.

10. en 11. […]

12. Het CAK gebruikt voor de uitvoering van dit artikel het burgerservicenummer van de gemoedsbezwaarde.

13. Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de gemoedsbezwaarde, waaronder gegevens over gezondheid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit artikel.

14. Het CAK is de verwerkingsverantwoordelijke, voor de verwerking, bedoeld in het dertiende lid.