Uitspraak 202202207/1/A2


Volledige tekst

202202207/1/A2.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2022 in zaak nr. 20/6042 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 17 juli 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] voor de jaren 2016 en 2017 vastgesteld op nihil en onderscheidenlijk € 1.080,00 en € 1.1147,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.

Bij besluit van 16 november 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2023, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] heeft over 2016 en 2017 voorschotten zorgtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij de besluiten van 17 juli 2020, gehandhaafd bij het besluit van 16 november 2020, de zorgtoeslag van [appellant] over de jaren 2016 en 2017 vastgesteld op nihil, omdat het gezamenlijk toetsingsinkomen over die jaren te hoog is om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen.

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij sinds augustus 2008 niet meer verplicht is om een zorgverzekering af te sluiten vanwege gemoedsbezwaren.

2.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.2.    De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat [appellant] eerst per 7 december 2017 zijn zorgverzekering heeft beëindigd. Dit volgt uit de gegevens van het Zorginstituut Nederland, die door de Belastingdienst/Toeslagen zijn geraadpleegd. [appellant] moet daarom over de jaren 2016 en 2017 als verzekerde in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt), gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onder f, van de Zorgverzekeringswet worden aangemerkt. Het betoog faalt.

Indien [appellant] zou worden gevolgd in zijn betoog dat hij in de betreffende toeslagjaren was vrijgesteld van de verplichting een zorgverzekering af te sluiten vanwege gemoedsbezwaren als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, zou dit niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Een persoon die vanwege gemoedsbezwaren is vrijgesteld van de verplichting een zorgverzekering af te sluiten kan niet als verzekerde in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wzt worden aangemerkt en heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet daarom geen aanspraak op zorgtoeslag. In dat geval zou de Belastingdienst/Toeslagen ook om die reden de zorgtoeslag van [appellant] over 2016 en 2017 terecht hebben vastgesteld op nihil.

3.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het gezamenlijk toetsingsinkomen juist heeft vastgesteld. Hij is vanaf 23 april 2001 vrijgesteld van de betaling van inkomstenbelasting omdat hij letselschade heeft opgelopen. Zijn verzamelinkomen moet dus worden vastgesteld op nihil. Hij heeft hierover cassatieberoepen lopen bij de Hoge Raad, waardoor zijn verzamelinkomen over 2016 en 2017 nog niet in rechte vaststaat.

3.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen over 2016 € 35.088,00 en over 2017 € 35.358,00 bedraagt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen uit mocht gaan. Dat nog cassatieberoepen bij de Hoge Raad lopen over de hoogte van het verzamelinkomen van [appellant] is geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot een ander oordeel. Daartoe is van belang dat de wetgever in artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) een voorziening heeft getroffen voor de situatie dat het verzamelinkomen mogelijk op een lager bedrag wordt vastgesteld naar aanleiding van de nog lopende procedure over het inkomensgegeven en [appellant], als gevolg daarvan, alsnog in aanmerking zou komen voor zorgtoeslag. De dienst is in dat geval verplicht ambtshalve, dat wil zeggen zonder dat een aanvraag nodig is, een nieuw besluit te nemen. Indien daarvoor aanleiding bestaat, betaalt de dienst hierbij tevens rente uit. Verder kan de Belastingdienst/Toeslagen een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tegen een inkomensgegeven, zoals [appellant] heeft gedaan, met toepassing van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Awir op verzoek uitstel van betaling van de terugvordering verlenen.

Het betoog faalt.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Komduur
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

809

BIJLAGE

Wet op de zorgtoeslag

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:

[…]

c. verzekerde: de persoon, bedoeld in artikel 1, onder f, of in artikel 69 van de Zorgverzekeringswet, vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand waarin hij achttien jaar wordt, met uitzondering van de verzekerde, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van die wet;

[…]

Artikel 2

1. Indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, heeft de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

[…]

Zorgverzekeringswet

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

f. verzekerde: degene wiens risico van behoefte aan zorg of overige diensten, als bedoeld in artikel 10, door een zorgverzekering wordt gedekt;

[…]

Artikel 2

1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.

[…]

Wet financiering sociale verzekeringen

Artikel 64

1. De SVB kan op verzoek wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen of alle werknemersverzekeringen ontheffen van de verplichtingen opgelegd op grond van de desbetreffende wetten en deze wet:

a. de persoon, die deze gemoedsbezwaren heeft;

[…]