Uitspraak 202104078/1/A3


Volledige tekst

202104078/1/A3.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van het college van 5 februari 2018, waarbij zijn verzoek om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie openbaar te maken, gedeeltelijk is afgewezen.

Bij besluit van 14 september 2021 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist en, voor zover hier van belang, het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken, bijgestaan door mr. F.J.H. van Tienen, advocaat te Den Haag, allen via digitale verbinding, zijn gehoord.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst nadat was geconstateerd dat enkele door [appellant] nader ingediende stukken niet bij het college waren binnengekomen. De stukken zijn alsnog toegezonden aan het college.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting hervat op 17 maart 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken, bijgestaan door mr. F.J.H. van Tienen, allen via digitale verbinding, zijn gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft op 5 december 2017 op grond van de Wob verzocht om, voor zover hier relevant, openbaarmaking van het onderzoeksdossier naar vermeende integriteitsschendingen van voormalig burgemeester van Haarlem, de heer Schneiders, en correspondentie over integriteitsmeldingen. Het college heeft op 5 februari 2018 dit verzoek, voor zover het ziet op documenten in de dossiers van het Meldpunt Integriteit van de gemeente Haarlem, met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob afgewezen. Het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar heeft het college op 7 september 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 november 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:9277, geoordeeld dat het college ten onrechte niet per document of onderdeel daarvan heeft beoordeeld of openbaarmaking moet worden geweigerd. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ook is gehouden op back-up servers van het opgeheven e-mailaccount van Schneiders te zoeken, tenzij de mededeling van het college dat daar geen documenten meer te vinden zijn niet ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft het besluit van 7 september 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Bij uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:524, heeft de Afdeling het hoger beroep van het college tegen die uitspraak ongegrond verklaard (lees: de uitspraak van de rechtbank bevestigd). Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en bepaald dat tegen dat besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Het college heeft op 14 september 2021 een nieuw besluit op bezwaar genomen.

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit

2.       [appellant] betoogt dat het college niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen.

2.1.    Het college heeft bij besluit van 14 september 2021 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant]. [appellant] heeft op de zitting van 15 februari 2023 gezegd dat hij daarom weliswaar geen persoonlijk belang meer heeft bij een uitspraak op zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit, maar dat er wel een maatschappelijk belang is. Maar dit is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit is vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.

Het beroep tegen het besluit van 14 september 2021

3.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met ingang van 1 mei 2022 met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling voor ligt, is verzonden op 15 september 2021, dus vóór 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.

4.       [appellant] heeft zijn beroepsgrond over onderdeel 7c van zijn Wob-verzoek ingetrokken.

5.       [appellant] betoogt dat het college geen bezwaarprocedure mocht doorlopen voor het nieuw te nemen besluit.

5.1.    Uit artikel 22 van de Verordening op de behandeling van bezwaarschriften volgt dat het college, als daarvoor aanleiding is, advies dient in te winnen bij de Adviescommissie bezwaarschriften over het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Het college heeft advies gevraagd omdat het eerder uitgebrachte advies van de Adviescommissie bewaarschriften, dat behoort bij het besluit op bezwaar van 7 september 2018, alleen betrekking had op de categorale weigering van het Wob-verzoek van [appellant]. Als gevolg van de onder 1 genoemde uitspraak van de Afdeling moest het college alsnog inhoudelijk per document op het Wob-verzoek beslissen. Gelet hierop heeft het college aanleiding mogen zien om een nieuw advies te vragen.

Het betoog slaagt niet.

6.       [appellant] betoogt verder dat het college niet heeft voldaan aan de opdrachten van de rechtbank en de Afdeling. Het is volgens [appellant] aannemelijk dat er zowel binnen als buiten het integriteitsdossier meer stukken bij het college berusten die onder onderdelen 3 en 4 van zijn Wob-verzoek vallen. Hij wijst daarbij op een aantal e-mails die gaan over de onderwerpen waarop het Wob-verzoek betrekking heeft.

6.1.    De onderdelen 3 en 4 van zijn Wob-verzoek luiden als volgt:

"3) Alle e-mail correspondentie van en naar Bernt Schneiders inzake de fusie van de gemeente Haarlemmerliede-Spaarnwoude en de beoogde hereniging van Spaandam-west en -oost.

4) Alle e-mail correspondentie van en naar Bernt Schneiders inzake het dossier ‘illegale grond annexaties’ of ‘oneigenlijk gebruik gemeentegrond’."

6.2.    Het college heeft in het besluit van 14 september 2021 uitvoering gegeven aan de opdracht om per document in het integriteitsdossier te beoordelen of openbaarmaking daarvan plaats kan vinden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld in de uitspraak van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2043, onder 3.1,) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [appellant] heeft bij de Afdeling na de zitting van 15 februari 2023 nadere stukken aangeleverd die volgens hem onder punten 3 en 4 van zijn Wob-verzoek vallen en in het integriteitsdossier zouden moeten zijn opgenomen. Het college heeft op de zitting van 17 maart 2023 te kennen gegeven naar de door [appellant] aangeleverde documenten te hebben gezocht, maar dat deze niet aanwezig waren in het integriteitsdossier. De Afdeling acht dit niet ongeloofwaardig. Het betoog slaagt in zoverre niet.

6.3.    De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 november 2020 ook geoordeeld dat het standpunt van het college dat de e-mails uit het opgeheven e-mailaccount van Schneiders niet onder de Wob vallen en dat er daarom geen verplichting is om eventuele back-ups van het opgeheven e-mailaccount te onderzoeken, niet juist is. Het betoog van het college dat hij alleen vanwege het opheffen van een e-mailaccount niet gehouden is eventuele back-ups daarvan te onderzoeken op aanwezigheid van de gevraagde documenten, faalt derhalve, aldus de rechtbank. Tegen dit oordeel zijn in hoger beroep geen gronden aangevoerd.

De uitspraak van de rechtbank omvatte dus ook de opdracht aan het college om back-ups van het opgeheven e-mailaccount te onderzoeken op aanwezigheid van de gevraagde documenten. Op de zitting van 17 maart 2023 heeft het college erkend dit niet te hebben gedaan. Het college heeft zijn zoekslag beperkt tot het integriteitsdossier, zoals dit op basis van het Meldpunt Integriteit was opgesteld, omdat het college het waarschijnlijk acht dat dat integriteitsdossier alle relevante documenten bevat met betrekking tot de punten 3 en 4 van het Wob-verzoek. Daarmee heeft het college nog niet geloofwaardig gemaakt dat geen relevante documenten meer te vinden zijn in het (back-up) e-mailaccount van Schneiders. Daarbij komt dat [appellant] met de aan de Afdeling overgelegde e-mails aannemelijk heeft gemaakt dat het (back-up) e-mailaccount van Schneiders wel relevante correspondentie bevat, die niet in het integriteitsdossier is opgenomen.

Het betoog slaagt op dit punt. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.

Conclusie

7.       Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk.

Het beroep tegen het besluit van 14 september 2021 is gegrond. Het besluit moet worden vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op documenten in (back-ups) van het opgeheven e-mailaccount van Schneiders. Het college moet op dit punt een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] nemen. Daarbij dient het college alsnog een zoekslag te verrichten op het (back-up) e-mailaccount van Schneiders naar documenten die vallen onder punten 3 en 4 van het Wob-verzoek. Voor zover het gaat om al openbaar gemaakte documenten, moet het college dit in het besluit vermelden. Verder moet het college, gelet op het overgangsrecht van de Woo (zie onder 3), bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar de Woo in acht nemen. De Afdeling zal voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van acht weken stellen, daarbij in overweging nemende dat niet opnieuw advies aan de Adviescommissie bezwaarschriften hoeft te worden gevraagd. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 14 september 2021, kenmerk JZ/2021/15681, gegrond;

III.      vernietigt dat besluit, voor zover dat betrekking heeft op documenten in (back-ups) van het opgeheven e-mailaccount van voormalig burgemeester B. Schneiders;

IV.     draagt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

190-1013