Uitspraak 202203559/1/R4


Volledige tekst

202203559/1/R4.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoekster], wonend te [woonplaats],

verzoekster,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2694.

Procesverloop

Bij uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2694, heeft de Afdeling het verzoek van [verzoekster] om de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2020 in zaak nr. 202000329/2/R4 en 11 november 2020 in zaak nr. 202000329/3/R4 te herzien, afgewezen. De uitspraak van 1 december 2021 is aangehecht.

[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht de uitspraak van 1 december 2021 te herzien.

[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2023, waar [verzoekster], in persoon, en het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. De Braal, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Bij uitspraak van 3 juni 2020 in zaak nr. 202000329/2/R4 heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2019 in zaken nrs. 19/3909 en 19/5121 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 november 2020 in zaak nr. 202000329/3/R4 heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] tegen de uitspraak van 3 juni 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2694, heeft de Afdeling het verzoek van [verzoekster] om de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2020 in zaak nr. 202000329/2/R4 en 11 november 2020 in zaak nr. 202000329/3/R4 te herzien, afgewezen.

2.       [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2694, te herzien, net als de daaraan voorafgaande uitspraken.

2.1.    Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:

"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."

2.2.    Gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb steeds van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, indien de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, heeft het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij al eerder met toepassing van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, geen zin. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraken van 3 juni 2020 in zaak nr. 202000329/2/R4 en 11 november 2020 in zaak nr. 202000329/3/R4.

2.3.    In de uitspraak van 3 juni 2020 heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2019 in zaken nrs. 19/3909 en 19/5121 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard. Het beroep was gericht tegen het besluit van 26 november 2019 van het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden, waarbij het college de op 22 augustus 2019 aan G. Verhoef verleende omgevingsvergunning in stand heeft gelaten. De omgevingsvergunning maakt het mogelijk dat de woning aan de Achthoven 8 in Lexmond kan worden verbouwd en vergroot. [verzoekster] woont aan de Achthoven 3 in Lexmond. De Afdeling heeft in de uitspraak onder meer overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank zich partijdig heeft opgesteld of dat sprake is geweest van een oneerlijk proces. De stelling van [verzoekster] dat Verhoef heeft gelogen om de omgevingsvergunning te verkrijgen, heeft zij volgens de Afdeling niet toegelicht, zodat die ongefundeerd is. Verder is overwogen dat [verzoekster] de in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald, maar niet heeft aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden door de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling heeft geoordeeld dat het aangevoerde niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. In de uitspraak van 11 november 2020 heeft de Afdeling het verzet tegen de uitspraak van 3 juni 2020 ongegrond verklaard, omdat [verzoekster] in verzet geen redenen heeft aangevoerd waarmee zij heeft onderbouwd waarom de Afdeling niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen aanleiding bestond om aan te nemen dat het proces bij de rechtbank een oneerlijk proces zou zijn geweest. Evenmin heeft zij redenen aangevoerd waarom de Afdeling ten onrechte heeft overwogen dat de weerlegging door de rechtbank van haar gronden onjuist of onvolledig is. De Afdeling heeft er hierbij op gewezen dat onvoldoende is indien eerder bij de rechtbank aangevoerde gronden worden herhaald, zonder dat daarbij wordt aangegeven waarom het oordeel van de rechtbank daarover onjuist zou zijn. De Afdeling heeft geconcludeerd dat wat [verzoekster] heeft aangevoerd over de uitspraak van 3 juni 2020 niet tot de conclusie kan leiden dat ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling van het hoger beroep is overgegaan.

2.4.    [verzoekster] heeft in het herzieningsverzoek onder meer aangevoerd dat dat ten onrechte een omgevingsvergunning is verleend en dat in de procedure tot verlening van deze omgevingsvergunning niet overeenkomstig de waarheid is verklaard. [verzoekster] betoogt verder dat zij bezwaren heeft tegen de wijziging van huisnummers. Ook betoogt [verzoekster] dat kadastrale grenzen zijn gewijzigd. Verder voert [verzoekster] aan dat geen sprake is geweest van onpartijdige besluitvorming en rechtspraak. Wat [verzoekster] naar voren heeft gebracht kan niet worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Het gaat hier om feiten en omstandigheden die al eerder waren aangevoerd dan wel eerder aangevoerd hadden kunnen worden. Dat zij het niet eens is met de uitspraken van de Afdeling vormt gelet op artikel 8:119, eerste lid, van de Awb geen grond voor herziening en betekent dus niet dat de uitspraken moeten worden herzien. Voor zover [verzoekster] nog betoogt dat door Verhoef schade aan haar perceel is toegebracht, heeft dat geen betrekking op de aan Verhoef verleende omgevingsvergunning. Alleen al daarom kan dat betoog niet tot herziening leiden.

3.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

4.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Es
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

826