Uitspraak 202300892/2/R2


Volledige tekst

202300892/2/R2.
Datum uitspraak: 26 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Waalwijk,

en

de raad van de gemeente Waalwijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Waalwijk, Sint-Clemenskerk" (hierna: het plan) gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Chopin Projects B.V. (hierna: de initiatiefnemer) heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 april 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. L.A.F. Vorster, zijn verschenen. Verder is ter zitting de initiatiefnemer, vertegenwoordigd door mr. drs. E.G.M. Huisman, advocaat te Tilburg, vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Oordeel van de voorzieningenrechter

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Inleiding

3.       Het plan maakt het mogelijk in en om de Sint-Clemenskerk in Waalwijk (hierna: de kerk) en ter plaatse van de pastorie van de kerk in totaal 83 appartementen te realiseren, waarvan maximaal 46 zorgwoningen, en daarnaast maximaal 37 woningen. De kerk is niet meer als zodanig is gebruik en is een rijksmonument.

Volgens de plantoelichting beoogt de initiatiefnemer in de kerk 17 koopappartementen te realiseren en ter plaatse van de pastorie, die de initiatiefnemer wil slopen en herbouwen, 6 koopappartementen. Bij de kerk wil de initiatiefnemer voorts nieuwbouw realiseren, met ruimte voor 14 reguliere koopappartementen en 46 zorgwoningen.

Daarnaast bestaat het voornemen om het kerkplein met 14 openbare parkeerplaatsen aan de openbaarheid te onttrekken om daar 29 parkeerplaatsen te maken die uitsluitend zijn bestemd voor de toekomstige bewoners van het plangebied. De initiatiefnemer is met de gemeente in een anterieure overeenkomst overeengekomen dat zij gezamenlijk voorzien in de parkeer- en groenvoorzieningen in het exploitatiegebied, dat wil zeggen het plangebied en de directe omgeving, voor rekening van de initiatiefnemer. Aan de Pastoor Van der Zijlestraat en de Loeffstraat willen zij nieuwe openbaar toegankelijke parkeervoorzieningen realiseren.

4.       [verzoeker] woont aan de [locatie] in Waalwijk, naast het plangebied. Hij komt op tegen het plan omdat het grote aantal beoogde appartementen en parkeerplaatsen volgens hem leidt tot geluids-, parkeer- en verkeeroverlast en tot onevenredige aantasting van het openbaar groen. Ook vreest hij dat de ruimte zo krap wordt dat hij niet meer goed gebruik kan maken van de uitrit bij zijn woning.

5.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht het plan te schorsen totdat op zijn beroep tegen het besluit van 15 december 2022 is beslist. Hiermee wil hij voorkomen dat door de uitvoering van het besluit een onomkeerbare situatie ontstaat.

Spoedeisend belang

6.       Gelet op de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die onder meer is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510, heeft [verzoeker] spoedeisend belang bij schorsing van het bestemmingsplan. Het college heeft besluiten genomen tot verlening van omgevingsvergunningen voor het veranderen van de kerk, het bouwen van appartementen ter plaatse van de pastorie, en het bouwen van een woonzorgcomplex en appartementen bij de kerk. Met een schorsing kan [verzoeker] voorkomen dat het plan het toetsingskader vormt voor de besluiten op bezwaar. De raad heeft overigens niet betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang.

7.       De voorzieningenrechter zal hierna bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het plan niet in stand blijft (een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling).

Parkeren en verkeer

8.       [verzoeker] betoogt dat uit de "Parapluherziening parkeren Waalwijk" (hierna: het Parapluplan) en artikel 11.1 van de planregels volgt dat in voldoende mate ruimte moet worden aangebracht in, op of onder het gebouw, of op of onder het bijbehorend bouwperceel, terwijl het plan slechts in 3 parkeerplaatsen op eigen terrein voorziet. De overige parkeerplaatsen zijn geprojecteerd in de openbare ruimte, waaronder het plein bij de kerk, dat nu ter beschikking staat aan omwonenden. Hij stelt dat de raad zelfs parkeerplaatsen heeft meegerekend die buiten het plangebied liggen. Verder voert [verzoeker] aan dat de beoogde parkeerplaatsen onvoldoende zijn om in de parkeerbehoefte van het plan te voorzien.

[verzoeker] betoogt verder dat de parkeerbehoefte van het plan ten koste gaat van verkeer- en verblijfsgebied. Bij nader stuk heeft [verzoeker] in dit verband het rapport van VAGN "Toetsing ontwerp openbare ruimte omgeving Sint Clemenskerk, Onderzoek t.b.v. herontwikkeling locatie" van 16 maart 2023 (hierna: het rapport van VAGN) ingediend.

8.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

8.2.    De raad heeft in de plantoelichting vermeld dat de parkeerbehoefte voor het plan 84 parkeerplaatsen bedraagt, onder verwijzing naar de "Memo parkeren Clemensstaete Waalwijk" van Geo Infra B.V. (hierna: de parkeermemo) van 11 oktober 2022 die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In de plantoelichting is vermeld dat 14 openbare parkeerplaatsen op het kerkplein-Loeffstraat terugkomen op een andere plaats in het exploitatiegebied en is rekening gehouden met een restcapaciteit van 3 parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied. In de plantoelichting is geconcludeerd dat dus in totaal 95 parkeerplaatsen in het exploitatiegebied moeten worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit niet in geschil is.

8.3.    Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of er genoeg ruimte is om dat aantal parkeerplaatsen te realiseren en of de beoogde situering van de parkeerplaatsen strookt met artikel 11.1 van de planregels.

8.4.    In de plantoelichting is vermeld dat binnen het exploitatiegebied 100 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, waarvan een gedeelte binnen de bestemmingen zoals vastgelegd in het plan en een deel buiten het plangebied, binnen het exploitatiegebied. In de parkeermemo is een tekening opgenomen van de beoogde parkeersituatie.

8.5.    Uit artikel 11.1, onder a, van de planregels volgt dat bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen voor het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.

Onder bouwperceel wordt op grond van artikel 1.24 van de planregels verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

8.6.    De voorzieningenrechter kan uit de plantoelichting niet afleiden dat de raad rekening heeft gehouden met deze bepalingen. De voorzieningenrechter is er op voorhand niet van overtuigd dat de parkeerplaatsen zijn voorzien in, op of onder de gebouwen in het plangebied, of op of onder het bijbehorend bouwperceel in de hiervoor vermelde zin. Gelet op de plantoelichting en de tekening in de parkeermemo van de nieuwe situatie is een aanzienlijk aantal parkeerplaatsen buiten het plangebied beoogd, terwijl in, op of onder het bouwperceel te weinig ruimte beschikbaar lijkt te zijn om het voor de ten hoogste 83 woningen minimaal noodzakelijk aantal parkeerplaatsen te realiseren. Dat laatste lijkt ook het geval te zijn als het kerkplein, zoals door de raad wordt gesteld en door [verzoeker] wordt betwist, tot het bouwperceel zou worden gerekend. Mede gelet op het bepaalde in artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, waarin voor een deel van de woningen is opgenomen dat voldaan moet worden aan artikel 11.1 van de planregels, kan de situering van de beoogde parkeerplaatsen dus leiden tot een met het plan strijdig gebruik.

8.7.    De verwijzing door de initiatiefnemer op de zitting naar artikel 11.1, aanhef en onder d, van de planregels, waaruit volgt dat er ruimte is om af te wijken van het bepaalde onder a, indien het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Vooralsnog is immers niet gebleken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen.

8.8.    De initiatiefnemer heeft verder op de zitting gesteld dat de systematiek van de beleidsregels over parkeren in Waalwijk anders is dan uit artikel 11.1 van de planregels volgt.

De Afdeling gaat ervan uit dat de initiatiefnemer op de "Nota Parkeernormen Waalwijk 2015" (hierna: de parkeernota) doelt. Volgens de parkeernota dient een bouwplan in beginsel op eigen terrein aan de parkeereis te voldoen. Met het begrip "parkeren op eigen terrein" wordt volgens de parkeernota bedoeld: ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder (deel van het) het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Volgens de parkeernota geldt een inspanningsverplichting. Waar een voorziening voor parkeren op eigen terrein in eerste instantie niet lukt, dient te worden bezien hoe door aanpassing van de plannen de benodigde parkeerplaatsen alsnog (zoveel mogelijk) kunnen worden gesitueerd op eigen terrein. Indien er op eigen terrein niet (volledig) kan worden voorzien in de parkeereis, dan is het mogelijk om parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan de ontwikkeling toe te wijzen. Er moet volgens de parkeernota dan aan een aantal voorwaarden worden voldaan, waaronder de voorwaarde dat de aanvrager inzichtelijk heeft gemaakt dat de parkeereis niet redelijkerwijs in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, gerealiseerd kan worden.

De voorzieningenrechter merkt naar aanleiding van de verwijzing door de initiatiefnemer naar de parkeernota allereerst op dat uit artikel 11.1, onder a, onder 1, van de planregels niet volgt dat de parkeernota van belang is voor de situering van de parkeerplaatsen. Daaruit volgt dat de parkeernota alleen van belang is voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen.

Voor zover al enig belang kan worden gehecht aan de parkeernota voor het antwoord op de vraag of de beoogde situering van de parkeerplaatsen strookt met artikel 11.1 van de planregels, merkt de voorzieningenrechter op dat niet is gebleken dat de hiervoor beschreven inspanningsverplichting en verdere systematiek van de parkeernota is nageleefd.

8.9.    Het betoog van [verzoeker] over parkeren slaagt.

8.10.  [verzoeker] wordt ook gevolgd in zijn betoog dat de beoogde parkeerplaatsen ten koste gaan van verkeer- en verblijfsgebied, waaronder de mogelijkheid tot het stallen van fietsen.

Uit artikel 11.1 van de planregels volgt dat er ook voldoende ruimte moet zijn voor het stallen van fietsen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. In het rapport van VAGN is geconcludeerd dat de ruimte voor het stallen van fietsen op de achtergrond lijkt te zijn geraakt, omdat zo veel mogelijk parkeerplaatsen in het plangebied worden voorzien. Uit de tekeningen van de parkeermemo kan de voorzieningenrechter niet afleiden dat in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel ruimte is voorzien voor het stallen van fietsen. De raad heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt.

8.11.  VAGN heeft verder op basis van de tekeningen van de parkeermemo geconcludeerd dat de beoogde trottoirs langs de openbare weg in het plangebied haast zonder uitzondering te smal zijn, waardoor de gebruikers naar de rijbaan worden gedwongen. Volgens VAGN schiet het ontwerp ook op tal van andere plaatsen tekort voor voetgangers als gevolg van de inpassing van zo veel mogelijk parkeerplaatsen binnen een beperkte ruimte. VAGN heeft erop gewezen dat een deel van de beoogde woningen een zorgfunctie heeft en dat geen of nauwelijks rekening is gehouden met de uiteindelijke gebruikers, zoals de minder vitale en mobiele gebruikers.

8.12.  De raad heeft er terecht op gewezen dat de tekeningen van de parkeermemo een schetsmatig karakter hebben en dat het rapport van VAGN waardevolle aanvullingen en opmerkingen biedt voor verdere optimalisatie en nadere detaillering van de buitenruimte. Dit is echter onvoldoende om de twijfel van de voorzieningenrechter weg te nemen over de vraag of het voorziene programma aan woningen en parkeerplaatsen leidt tot een uit verkeersoogpunt veilige situatie voor verkeersdeelnemers in en rond het plangebied.

8.13.  De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

Het betoog slaagt.

Aantasting woon- en leefklimaat

9.       Volgens [verzoeker] wordt zijn woon- en leefomgeving onevenredig aangetast, omdat parkeerplaatsen naast zijn schutting zijn voorzien. Verder voert hij aan dat het gebruik van zijn uitrit onmogelijk wordt gemaakt door het plan. Hij heeft op de zitting opgemerkt dat hij in de nieuwe situatie vanaf zijn uitrit alleen nog maar linksaf kan slaan, een smalle weg op, en dat de ruimte zo krap is, dat hij met een aanhanger niet de benodigde draaicirkel kan maken.

9.1.    De raad heeft op de zitting gesteld dat [verzoeker] nog zijn inrit kan gebruiken, dat het ontwerp waarop hij zijn betoog baseert nog niet het definitieve ontwerp is en dat de raad rekening heeft te houden met het gebruik van de inrit door [verzoeker].

9.2.    Gelet op de samenhang van dit betoog met het terecht voorgedragen betoog over de beoogde parkeerplaatsen en de beperkte ruimte die dan voor andere functies overblijft, sluit de voorzieningenrechter niet op voorhand uit dat dit betoog over de aantasting van het woon- en leefklimaat ook slaagt in de bodemprocedure en dat het plan dus ook in zoverre geen stand houdt.

Het betoog slaagt.

Conclusie

10.     Omdat de voorzieningenrechter niet verwacht dat het plan in de bodemprocedure in stand zal blijven, zal de hierna te noemen voorlopige voorziening worden getroffen.

11.     Gelet op die voorlopige voorziening, komt de voorzieningenrechter verder niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van [verzoeker] over de aantasting van het openbaar groen en de geluidsoverlast.

12.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 15 december 2022 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Waalwijk, Sint-Clemenskerk";

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Waalwijk tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Waalwijk aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter

w.g. De Vlieger-Mandour
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023

615

Planregels

Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen of zorgwonen in de hoofdmassa en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

1.       ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal (zorg)woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal, met dien verstande dat:

-         het aantal zorgwoningen maximaal 46 mag bedragen;
-         het aantal woningen maximaal 37 mag bedragen, uitsluitend indien voldaan wordt aan artikel 11.1;

(…)

Artikel 11.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

a. Bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:

1.       Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen voor auto's betekent 'in voldoende mate' dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

b. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

3. indien door de situering van de parkeerplaatsen geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid op aangrenzende gronden;

c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.

d. Een gebruiksverandering, dan wel de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen is toegelaten, in afwijking van het bepaalde onder a of b, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.