Uitspraak 202108181/1/R4


Volledige tekst

202108181/1/R4.
Datum uitspraak: 26 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Nieuwer Ter Aa, gemeente Stichtse Vecht,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 26 november 2021 in zaak nr. 20/2777 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 heeft het college geweigerd [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor de aanleg van een waterpartij op het perceel aan de [locatie] in Nieuwer Ter Aa.

Bij besluit van 23 juni 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 18 december 2019 herroepen.

Bij tussenuitspraak van 16 maart 2021 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college het besluit van 23 juni 2020 vervangen en het besluit van 18 december 2019 niet herroepen.

Bij uitspraak van 26 november 2021 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2020 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 15 juni 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 februari 2023, waar [appellant B] is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont op het perceel [locatie] in Nieuwer Ter Aa (hierna: het perceel) en exploiteert daar onder meer een kampeerterrein. Hij wil op het perceel een waterpartij aanleggen, door hem aangeduid als een poel, van ongeveer 12 m breed, 28 m lang en 1,5 m diep, en heeft hiervoor een aanvraag om omgevingsvergunning gedaan.

Het college heeft de aanvraag van [appellant] afgewezen, omdat volgens het college de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden van het gebied onevenredig worden aangetast door de waterpartij. Nadat het college dat nader heeft gemotiveerd in het besluit van 15 juni 2021, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning om die reden heeft mogen weigeren.

Wet- en regelgeving

2.       Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied West" de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden". De regels die bij deze bestemming horen staan in artikel 3 van de planregels bij dat bestemmingsplan. In artikel 40 van die planregels is een aanvullende omgevingsvergunningplicht neergelegd voor een aantal werkzaamheden, waaronder het ontgraven van gronden en beplanten van houtopstanden. In die bepaling staan ook de beoordelingscriteria voor een omgevingsvergunning voor dergelijke werkzaamheden. Hierin staat, kort gezegd, dat de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden van het gebied door de werkzaamheden niet blijvend onevenredig mogen worden aangetast.

De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Onevenredige aantasting

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning mocht weigeren. Hij meent dat de door hem gewenste waterpartij past in het landschap en dat de waterpartij het landschap niet onevenredig zal aantasten.

3.1.    Het college stelt zich op basis van het rapport van Buro SRO van 10 juni 2021 op het standpunt dat de waterpartij het cultuurhistorisch landschap onevenredig aantast. Volgens het rapport waren er ooit moerassen aanwezig in dit gebied. Die moerassen zijn in de vroege middeleeuwen ontgonnen waardoor het gebied geschikt gemaakt werd voor de landbouw. Hierbij ontstonden de lange lintdorpen en verspreide boerenensembles. Een rechtlijnige langgerekte verkaveling met groene weides is kenmerkend en van cultuurhistorisch belang. Water is in het landschap van oorsprong alleen aanwezig in de vorm van langgerekte sloten die voor de afwatering zorgen. In het rapport concludeert Buro SRO dat de aanleg van een waterpoel leidt tot een onevenredige aantasting van dit landschap. Daarbij wijst het erop dat de kenmerkende verkaveling wordt doorbroken, niet alleen door de toevoeging van een organisch gevormd waterelement, maar ook door de bijbehorende opgaande beplanting die rondom de poel zal groeien waarmee de openheid verstoord wordt.

3.2.    Op de zitting heeft [appellant B] aan de hand van een kaart die hoort bij de aanvraag en een luchtfoto gewezen op verschillende landschapselementen die volgens haar met een omgevingsvergunning van het college op het perceel zijn aangelegd. Het gaat dan onder meer om verschillende bomenrijen en een geriefbosje. Volgens [appellant B] zal de waterpartij door de al aanwezige bomen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

Uit het rapport van Buro SRO blijkt niet op welke manier het de op het perceel aanwezige en vergunde landschapselementen heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of de aanleg van de waterpoel leidt tot een aantasting van het cultuurhistorisch landschap. Daarom is niet duidelijk of de aanleg van de waterpartij leidt tot een onevenredige aantasting van het cultuurhistorisch landschap. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het rapport veel waarde wordt gehecht aan de zichtbaarheid van de waterpartij en de openheid van het landschap. Maar als juist is dat de waterpartij door de al aanwezige landschapselementen zoals de bomenrijen niet of beperkt zichtbaar zal zijn en het perceel door die landschapselementen niet open is, valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom desondanks sprake is van een onevenredige aantasting van het landschap. Dit betekent dat het besluit van 15 juni 2021 niet zorgvuldig tot stand is gekomen en daaraan geen goede motivering ten grondslag ligt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Overige betogen

4.       Omdat het onder 3 besproken betoog al moet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en van het besluit van 15 juni 2021, komt de Afdeling niet toe aan een bespreking van de betogen van [appellant] over het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 juni 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Daardoor herleeft het besluit van 23 juni 2020. Dat besluit bevat eveneens een gebrek, zoals de rechtbank heeft vastgesteld in haar tussenuitspraak. De Afdeling zal daarom het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2020 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Dat betekent dat het college opnieuw en met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak van de rechtbank op het bezwaar van [appellant] moet beslissen.

6.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden, maar moet wel het griffierecht dat [appellant] in beroep en hoger beroep heeft betaald vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 26 november 2021 in zaak nr. 20/2777;

III.      verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht van 15 juni 2021 gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht van 15 juni 2021 met kenmerk Z/20/192401- D/21/345267;

V.       verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht van 23 juni 2020 gegrond;

VI.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht van 23 juni 2020 met kenmerk Z/19/175875- D/20/183770;

VII.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht aan [appellant A] en [appellant B], het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 440,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023

457-860

Bijlage Wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: […]

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald. […]

Bestemmingsplan "Landelijk Gebied West"

Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven;

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is een intensieve veehouderij toegestaan;

c. uitsluitend ter plaatse van de hieronder vermelde aanduiding, tevens voor die functie:

Aanduiding              Functie

gemaal                   gemaal

hovenier                  hoveniersbedrijf

kampeerterrein        kampeerterrein

paardenhouderij       productiegerichte paardenhouderij, niet zijnde manege

recreatiewoning       recreatiewoning

specifieke vorm van

agrarisch met

waarden - kwekerij   kwekerij

specifieke vorm van

bedrijf - loonbedrijf  loonwerkersbedrijf

d. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak, met uitzondering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', mits daarvoor of gelijktijdig de bij hetzelfde agrarisch bedrijf behorende agrarische bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze agrarische bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud van ten minste 1.000 m3 hebben. Indien ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' een afwijkend aantal agrarische bedrijfswoningen is aangegeven, is het aangegeven aantal bedrijfswoningen toegestaan;

e. het behoud en het herstel van de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden gelegen buiten de bouwvlakken;

f. ecologische verbindingszones;

g. kleinschalig kamperen, voor zover de onder e bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;

h. extensief dagrecreatief medegebruik, voor zover de onder e bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;

i. de uitoefening van bestaande nevenactiviteiten, welke per adres zijn aangegeven in de bij deze regels behorende bijlage 'Lijst van bestaande nevenactiviteiten', tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte en de nevenactiviteiten binnen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvinden, met dien verstande dat buitenactiviteiten binnen en direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden indien de activiteit uitvoerbaar is in open grond;

j. bestaande zomerwoningen;

k. water en watergangen;

l. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;

m. groenvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

n. bouwwerken;

o. erfbeplanting;

p. tuinen;

q. nutsvoorzieningen;

r. wegen en paden;

s. erven en terreinen.

Paardenbakken zijn niet in de bestemming begrepen, met uitzondering van bestaande legale paardenbakken.

Artikel 3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 40 is van toepassing.

Artikel 40.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

werken/werkzaamheden:

a.       het ontgraven, vergraven en egaliseren van gronden;

b.       het bebossen of anderszins beplanten met hoog opgaande houtopstanden, bomen, struiken of heesters (met een hoogte van 1,5 m en meer);

c.       het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;

d.       het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.       het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verleggen, verruimen en dempen van bestaande waterlopen, sloten, greppels, kolken, oppervlaktewater, oevers, kades en dijken;

f.        het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.       het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;

h.       diepploegen en diepwoelen, zijnde het extra diep -0,4 m of meer- omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;

i.        werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten of het aanleggen van verhardingen waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 1.000 m2;

j.        het scheuren van grasland;

k.       het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande, dat teeltondersteunende voorzieningen met een oppervlakte van meer dan 4 ha niet zijn toegestaan;

l.        het aanleggen van paardenbakken.

Artikel 40.2 Beoordelingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 40.1 alleen indien door de in lid 40.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.