Uitspraak 202108017/1/R4


Volledige tekst

202108017/1/R4.
Datum uitspraak: 19 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Laka, gevestigd te Amsterdam,
appellante,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2020 heeft de staatssecretaris een handhavingsverzoek van de stichting afgewezen.

Bij besluit van 11 november 2021 heeft de staatssecretaris het door de stichting hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

De Staatsecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer en drs. J.W. van Lonkhuizen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting B.V. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland te Dodewaard (hierna: GKN), vertegenwoordigd door mr. Y.M.C. Pluis en mr. A.A. Kleinhout, beiden advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.       GKN is eigenaar van kerncentrale Dodewaard (hierna: de kerncentrale). De stichting heeft de staatssecretaris verzocht om handhavend op te treden jegens GKN. Volgens de stichting overtreedt GKN artikel 15f van de Kernenergiewet, omdat GKN niet op een goedgekeurde wijze financiële zekerheid heeft gesteld ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen en de ontmanteling van de kerncentrale. Bij besluit van 11 november 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard, omdat handhaving volgens hem onevenredig zou zijn.

Deugdelijke motivering?

3.       De stichting betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat handhaving onevenredig is. Volgens de stichting is het besluit van 11 november 2021 onvoldoende gemotiveerd, en daardoor in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat uit het besluit niet is op te maken op grond waarvan de staatssecretaris tot het oordeel is gekomen dat handhaving onevenredig is.

3.1.    Volgens de staatssecretaris is handhaving onevenredig, gelet op de afweging van het algemeen belang dat gediend is met handhaving en het feit dat GKN een nieuwe aangepaste aanvraag tot goedkeuring van de financiële zekerheidsstelling moet indienen. Maar de staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom het feit dat GKN een nieuwe aanvraag om goedkeuring van de financiële zekerheidsstelling moet indienen, maakt dat handhaving tegen de overtreding onevenredig is. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het geheel niet gemotiveerd waarom handhaving onevenredig is gelet op het algemeen belang dat gediend is bij handhaving. Het algemeen belang is er juist bij gediend dat GKN een goedgekeurde financiële zekerheidsstelling heeft. Het besluit van 11 november 2021 is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Tussenconclusie

4.       Het beroep van de stichting is gegrond. Het besluit van 11 november 2021 moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.

Is er aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten?

5.       Hierna zal de Afdeling bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het besluit van 11 november 2021 in stand te laten.

5.1.    Voor het beëindigen van de overtreding moet er een goedgekeurde financiële zekerheidsstelling zijn. Tijdens de zitting is gebleken dat GKN op 21 juni 2022 een nieuwe aanvraag tot goedkeuring van de financiële zekerheidsstelling heeft ingediend. GKN heeft het niet in haar macht om de aanvraag goed te keuren. Alleen al om die reden kan aan GKN nu geen last worden opgelegd om de overtreding te beëindigen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 november 2021 geheel in stand blijven.

Eindconclusie

6.       Zoals hiervoor is overwogen, is het beroep van de stichting gegrond en dient het besluit van 11 november 2021 te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het besluit van 11 november 2021 zullen in stand worden gelaten. Dit betekent dat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoeft te nemen.

7.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 11 november 2021, met kenmerk B-4-21-0016.001;

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.     gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan Stichting Laka het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023

457-1005

BIJLAGE

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 7:12

1.       De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

[…]

KERNENERGIEWET

Artikel 15

Het is verboden zonder vergunning van de Autoriteit:

[…]

b.       een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, op te richten, inwerking te brengen, in werking te houden, buiten gebruik te stellen of te wijzigen of een inrichting, waarin kernenergie kon worden vrijgemaakt, splijtstoffen konden worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen werden opgeslagen, te ontmantelen;

[…]

Artikel 15f

1.       De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, voor het in werking brengen, in werking houden, buiten gebruik stellen of ontmantelen van een inrichting waarin kernenergie kan, onderscheidenlijk kon worden vrijgemaakt, stelt op een door Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Financiën goedgekeurde wijze financiële zekerheid ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen en de ontmanteling van de inrichting.

[…]

BESLUIT KERNINSTALLATIES, SPLIJTSTOFFEN EN ERTSEN

Artikel 25

De houder van een vergunning voor het oprichten, het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet beschikt over een ontmantelingsplan.

Artikel 29

1.       Vanaf het tijdstip waarop een vergunning voor het in werking brengen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet is verleend totdat een vergunning voor het buiten gebruik stellen van die inrichting is verleend, actualiseert de houder van de vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van die inrichting het ontmantelingsplan ten minste elke vijf jaar, of wanneer de Autoriteit dit nodig acht.

[…]

Artikel 44b

1.       De houder van een vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, actualiseert de wijze waarop financiële zekerheid is gesteld nadat het ontmantelingsplan of een wijziging daarvan door de Autoriteit is goedgekeurd of wanneer Onze Minister of Onze Minister van Financiën dit nodig acht.

2.       De vergunninghouder, bedoeld in het eerste lid, dient binnen zes maanden na goedkeuring van het ontmantelingsplan onderscheidenlijk binnen zes maanden nadat Onze Minister of Onze Minister van Financiën kenbaar heeft gemaakt actualisatie van de wijze waarop financiële zekerheid is gesteld, nodig te achten, een aanvraag om goedkeuring van de geactualiseerde financiële zekerheid in.